Skip to main content

10. Werkzaamheden aan of nabij DC tractie


Lees bij alle aanduidingen van installatieverantwoordelijke voor GVB: Strategisch installatieverantwoordelijke, behalve als is vermeld dat het de Operationeel installatieverantwoordelijke betreft

Lees bij alle aanduidingen van installatieverantwoordelijke voor HTM: installatieverantwoordelijke, behalve als is vermeld dat het de Operationeel Netcoordinator betreft

10.1 Algemeen

Werkzaamheden aan of nabij DC tractie-installaties zijn als volgt onderverdeeld:

    • Schakelhandelingen (hoofdstuk 11.3 en 12.2);
    • Elektrotechnische werkzaamheden (hoofdstuk 10.2);
    • Niet-elektrotechnische werkzaamheden (hoofdstuk 10.3).

a. Voordat met de werkzaamheden aan of nabij elektrische installaties begonnen wordt, moeten de elektrische risico’s beoordeeld worden door de werkverantwoordelijke. In deze beoordeling moet beschreven zijn hoe de werkzaamheden op veilige wijze uitgevoerd moeten worden.

10.2 Elektrotechnische werkzaamheden

10.2.1 Algemeen

a. Voor de aanvang van elektrotechnische werkzaamheden moet bij de installatieverantwoordelijke een plan ingediend worden, waarin aangegeven is:

    • de betrokken werkverantwoordelijke;
    • aanvangstijd en eindtijd;
    • de betrokken installatiedelen;
    • de aard van de werkzaamheden en de gevolgen voor de installatie;
    • de bijzondere kenmerken en gevaren van de installatie.

het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke.

het betreft de Operationeel Netcoordinator

Ook moet vastgesteld worden of de betrokken werkverantwoordelijke voldoende kennis van de installatie heeft om het veilig verloop van de werkzaamheden te waarborgen.

Bijzonderheden voor bovenleiding en stroomrail zijn vermeld in de hoofdstukken 11 en 12.

10.2.2 Meten en beproeven

Het begrip meten omvat alle handelingen die nodig zijn om de fysische gegevens van een elektrische installatie te bepalen. Het begrip beproeven omvat alle handelingen die nodig zijn om de goede werking of de elektrische, mechanische of thermische toestand van een elektrische installatie, inclusief beschermingsvoorzieningen en veiligheidsketens, te controleren.

a. Alle metingen en beproevingen moeten minimaal door een vakbekwaam persoon worden uitgevoerd.

Zie voor metingen aan e-voertuigen hoofdstuk 14.

10.2.3 Inspectie

Het doel van een inspectie is:

    • te controleren of een elektrische installatie voldoet aan de technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften, zoals omschreven in de desbetreffende normen en eisen van de fabrikant;
    • gebreken te ontdekken die zich na ingebruikstelling kunnen voordoen en de werking kunnen belemmeren of een mogelijke gevarenbron zijn.

Een inspectie kan bestaan uit een visuele controle, een meting en/of een beproeving.

10.2.4 Inspectie van vaste installaties

a. Inspecties van vaste installaties moeten uitgevoerd worden door minimaal een vakbekwaam persoon die ervaring heeft met het inspecteren van gelijksoortige installaties.

b. Bij inspectie van vaste installaties moet uitgegaan worden van ten minste de veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de oorspronkelijke aanleg van de installatie, tenzij anders bepaald is door bevoegde instanties.

c. De installatieverantwoordelijke is ervoor verantwoordelijk dat, ten aanzien van de inspectie van de vaste installatie, het volgende wordt bepaald en schriftelijk wordt vastgelegd:

    • de te inspecteren installaties of delen daarvan;
    • de uit te voeren inspecties;
    • de tijd tussen twee opeenvolgende inspecties;
    • de representatieve steekproef.

d. De resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd in inspectierapporten. Deze inspectierapporten worden aangeboden aan de installatieverantwoordelijke die deze ook beheert. Eventueel noodzakelijke herstelmaatregelen moeten worden getroffen in opdracht van de installatieverantwoordelijke, binnen de in het rapport gestelde termijn.

10.2.5 Onderhoud en reparaties

Het doel van onderhoud en reparaties is de vaste elektrische installaties en de elektrische arbeidsmiddelen in de vereiste toestand te houden of weer te brengen.

Onderhoudsprocedures moeten goedgekeurd zijn door de installatieverantwoordelijke.

het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke.

het betreft de Operationeel Netcoordinator

a. Elektrotechnisch onderhoud en reparaties worden uitgevoerd door minimaal een voldoende onderricht persoon.

b. Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden waarbij het risico van directe aanraking van plus en min gelijktijdig, kortsluiting of vlambogen aanwezig is, moeten de passende standaardprocedures toegepast worden. Dit kan zijn ‘spanningsloos’ of ‘in de nabijheid van’.

10.2.6 Tijdelijke onderbreking

a. Bij tijdelijke onderbreking van de onderhouds- of reparatiewerkzaamheden moet de werkverantwoordelijke alle noodzakelijke maatregelen nemen om toegang tot ongeïsoleerde actieve delen te voorkomen en het onbevoegd in bedrijf nemen van de elektrische installatie te verhinderen. (Een korte onderbreking als gevolg van rustpauzes, weersinvloeden e.d., waarbij de onmiddellijke omgeving van de werkplek niet wordt verlaten, wordt niet als onderbreking beschouwd.)

10.2.7 Beëindiging van de onderhoudswerkzaamheden

a. Aan het eind van de onderhouds- of reparatiewerkzaamheden moet de werkverantwoordelijke de installatie overdragen aan de installatieverantwoordelijke. De status van de elektrische installatie moet hierbij schriftelijk vermeld worden.

het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke.

het betreft de Operationeel Netcoordinator

10.2.8 Wijziging van de installatie

Tot wijziging van de installatie wordt gerekend een uitbreiding en sloop van de installatie of wijziging van de beveiliging van een installatie.

a. Voor de inbedrijfstelling van een gewijzigde installatie moet deze gemeten en beproefd worden. Het testplan vereist de instemming van de installatieverantwoordelijke. Voor de overdracht aan de strategisch installatieverantwoordelijke wordt de status van de elektrische installatie schriftelijk vermeld.

10.3 Werkzaamheden aan de retourstroominstallatie

Onderbreking retour
Bij werkzaamheden aan de baan, zoals bijvoorbeeld het vervangen van een spoortrafo of railspoel, het herstellen van een railbreuk of het vernieuwen van een retourstroomverbinding, bestaat de mogelijkheid dat de retourstroominstallatie onderbroken wordt. Bij deze werkzaamheden moeten passende maatregelen worden genomen, zodat het retourcircuit niet wordt onderbroken en er geen volledige tractiespanning over de open verbinding komt te staan.

a. Werkzaamheden die kunnen leiden tot onderbreking van de retourleiding mogen alleen worden uitgevoerd in overleg met en na goedkeuring van de installatieverantwoordelijke.

het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke.

het betreft de Operationeel Netcoordinator

b. Met de werkzaamheden mag pas worden aangevangen nadat de werkverantwoordelijke heeft vastgesteld dat er voldoende geleiding is gewaarborgd voor de retourstroom.

c. Indien mogelijk mag door het plaatsen van overbruggingsleidingen van voldoende dikte retourstroomgeleiding worden gewaarborgd. Is dit niet mogelijk, dan moeten de secties zodanig spanningsloos geschakeld worden dat er ter plaatse geen retourstroom meer kan plaatsvinden. Voor laadportalen en laadstekkeraansluitingen waarborgt afschakelen altijd voldoende dat er geen retourstroom meer aanwezig is, waardoor plaatsen van een overbruggingsleiding niet nodig is.

d. Als de retourstroom onvoldoende gewaarborgd kan worden treedt de werkverantwoordelijke met de installatieverantwoordelijke in overleg.

het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke.

het betreft de Operationeel Netcoordinator

Overige bepalingen retour
e. Hulpstroomketens die vanuit de secties worden gevoed en zijn aangesloten op een spoorstaaf (bijvoorbeeld de installatie voor de tractiestroombewaking), moeten spanningsloos zijn gemaakt, indien werkzaamheden worden uitgevoerd aan een spoorstaaf of kabel die deel uitmaakt van de retourleiding.

f. Het testen van doorslagveiligheden moet met een geschikte doorslagveiligheidtester gedaan worden in losgenomen toestand. Overbrug de doorslagveiligheid voor het losnemen.

g. De retour en de aarde mogen niet langdurig met elkaar worden doorverbonden, behalve in werkplaatsen waar juist een vaste verbinding is aangelegd tussen retour en aarde. Daar moet de verbinding in stand gehouden worden. Voor werkplaatsen en tunnels kunnen procedures van kracht zijn die voorschrijven hoe er met de retour aarde verbinding moet worden omgegaan.

10.4 Niet elektrotechnische werkzaamheden

Hijs-, hei-, takel- en graafwerkzaamheden binnen 5 meterzone (aanraakgevaar)
a. Hijs-, hei-, takel- en graafwerkzaamheden en het plaatsen van objecten binnen een afstand van 5 meter, gemeten vanaf de verticale projectie van de dichtstbijzijnde geleider van de bovenleiding of stroomrail (5 meterzone), mogen alleen plaatsvinden in overleg met en na toestemming van de installatieverantwoordelijke. Hetzelfde geldt voor alle situaties waarbij er iets op de bovenleiding of stroomrail kan vallen.

het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke.

het betreft de Operationeel Netcoordinator

b. De 5 meterzone moet duidelijk zichtbaar worden afgebakend.

Figuur 10-1 Voorbeeld van gebied van 5 meter in verticale projectie bij een bovenleidingdraad en de 5 meterzone.

c. Voor hijs-, hei-, takel- en graafwerkzaamheden in de 5 meterzone van de onder spanning staande bovenleiding of stroomrail mag toestemming worden verleend, als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • materieel mag het dichtstbijzijnde blanke actieve deel van bovenleiding niet dichter naderen dan 100 centimeter;
    • materieel mag blanke actieve delen van stroomrailsystemen niet dichter naderen dan 50 centimeter;
    • materieel binnen valbereik van de DC geleiders is met een kabel, die is voorzien van een doorslagveiligheid, gekoppeld aan de retourstroominstallatie.

of indien dit niet mogelijk is aan een aardelektrode (R ≤ 2,5Ω).

Kabel, doorslagveiligheid en garnituren moeten kortsluitvast zijn. Deze verbinding moet door de werkverantwoordelijke of in zijn opdracht door een vakbekwaam persoon aangebracht worden en iedere dag voor aanvang van de werkzaamheden gecontroleerd worden.

Tijdens het hijsen moet toezicht gehouden worden. Een werkverantwoordelijke of vakbekwaam persoon moet daartoe iemand instrueren en aanwijzen;

Is dit niet mogelijk, dan moet de bovenleiding of stroomrail spanningsloos geschakeld worden.

De installatieverantwoordelijke kan aanvullende veiligheidseisen stellen, zoals potentiaal vereffeningsleidingen of kortsluitverbindingen tussen retour en werktuig. Hiervoor dient de onderstaande richtlijn te worden gebruikt voor het aanbrengen van een kraanaarde.

 

Indien een werktuig binnen valbereik komt van de bovenleiding, maakt de uitvoerende partij een risico inventarisatie die hij aanbiedt aan de installatieverantwoordelijke. Na beoordeling door de installatieverantwoordelijke kunnen daar de volgende maatregelen uit komen;

  1. Geen maatregelen.
  2. Aanbrengen van een verbinding (minimaal 50 mm2) tussen machine en het retourbeen van het spoor via een doorslagveiligheid. Hierbij is de maximale lengte van de kabel 50 meter. Dit geeft een afschakeling van Provincie Utrecht installatie mocht het hoge object de spanning voerende delen van de bovenleiding raken.
  3. Bij langdurige installaties het slaan van een aardelektrode (<10 ohm) nabij het hoge object ter bescherming van Provincie Utrecht installaties.
  4. Het spanningsloos schakelen van de bovenleiding.

Bovenstaande werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door minimaal een bevoegd persoon die een instructie heeft gekregen van een werkverantwoordelijke.


Hijs- en heiwerkzaamheden buiten 5 meterzone (omvalgevaar)
d. Hijs- en heiwerkzaamheden buiten de 5 meterzone van de bovenleiding of stroomrail, binnen een afstand die kleiner is dan de totale hoogte van de hijskraan of heistelling, gemeten vanaf het dichtstbijzijnde punt van de hijskraan of heistelling tot aan de lijn loodrecht onder de dichtstbijzijnde geleider van de bovenleiding of stroomrail, mogen alleen plaatsvinden in overleg met en na toestemming van de installatieverantwoordelijke. 

e. De installatieverantwoordelijke bepaalt of de hijs- of heiwerkzaamheden onder spanning of spanningsloos worden uitgevoerd en of de hijskraan of heistelling geaard of aan de retourstroominstallatie verbonden moet worden.

of indien dit niet mogelijk is aan een aardelektrode (R≤ 2,5Ω).

Kabel, doorslagveiligheid en garnituren moeten kortsluitvast zijn. Deze verbinding moet door de werkverantwoordelijke of in zijn opdracht door een vakbekwaam persoon aangebracht worden en iedere dag voor aanvang van de werkzaamheden gecontroleerd worden.

het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke.

het betreft de Operationeel Netcoordinator