Skip to main content

Voorschrift Veilig Werken Tram versie 1.3b (1 oktober 2022)



afbeelding.png

Documentgeschiedenis

figuur 8.JPG

Nota bene: versie 1.3b verschilt inhoudelijk niet van versie 1.3a. Uitsluitend de nieuwe huisstijl is toegepast.


afbeelding.png

Nota bene voor punt 2: Het DVP is alleen verplicht voor de vhp-tram. Ploegleden hoeven bij tram geen DVP te hebben.

Inleiding

Het Normenkader Veilig Werken (NVW) stelt voor de railinfrabranche de kaders voor het organiseren van de arbeidsveiligheid in relatie tot aanrijdgevaar en elektrocutiegevaar. Het NVW is van toepassing op de gehele procesketen, van de initiatieffase tot en met de sloop. In dit Voorschrift Veilig Werken Tram (VVW-Tram) worden die kaders vertaald in concrete regels voor het werken op de trambaan.

Het doel van dit VVW-Tram is om ervoor te zorgen dat iedereen veilig kan werken en veilig en gezond weer thuiskomt.

In het VVW-Tram staan regels voor de veiligheid bij het werken op, aan, in of nabij de trambaan. In het vervolg van dit document wordt dit kortweg aangeduid met ‘werken op de trambaan’.

Het VVW-Tram is van toepassing op tramsystemen. Het kenmerk van deze systemen is dat ‘op zicht’ gereden wordt. Zie bijlage 1 voor een overzicht van de systemen waar het VVW-Tram van toepassing is.

De regels van dit VVW-Tram kunnen verder zijn uitgewerkt in Brancherichtlijnen en Best Practices.

afbeelding.pngFiguur 1. Relatie tussen NVW, VVW’s, Brancherichtlijnen en Best Practices.

In het VVW-Tram komen afkortingen en begrippen voor. De afkortingen- en begrippenlijst is te vinden op de website van railAlert onder Regelgeving documenten (zie onderstaande link). https://www.railalert.nl/regelgeving/regelgeving-aanrijdgevaar/regelgeving-tram

In het VVW-Tram worden personen aangeduid met de mannelijke vorm. Met de termen ‘hij’, ‘hem’ en ‘zijn’ worden zowel mannen als vrouwen bedoeld.

Inhoudsopgave

Documentgeschiedenis

Inleiding

1.... Algemeen

2.... Personeel

3.... Werkvoorbereiding

4.... Werkuitvoering

5.... Communicatie

6.... Storingen en calamiteiten

7.... Verkeerstekens en seinen

Bijlage 1: Overzicht van tramsystemen

Bijlage 2: Maatregelen aanrijdgevaar

Bijlage 3: Processtappen per maatregel aanrijdgevaar

Bijlage 4: Taken en verantwoordelijkheden

Bijlage 5: Trefwoorden

1. Algemeen

1.1 De scope van het VVW-Tram is het voorkomen van aanrijdgevaar door trams en elektrocutiegevaar van werkenden op de trambaan.

1.2 Het VVW-Tram geldt als:

  • objecten of personen zich tijdens de werkzaamheden binnen de gevarenzone van de tram bevinden;
  • werkzaamheden worden uitgevoerd waarbij het risico bestaat dat objecten of personen binnen de gevarenzone komen.

afbeelding.png

Figuur 2. Maximale gevarenzone van de tram. Lokaal kan een kleinere gevarenzone gelden, zie hiervoor documentatie van de trambaanbeheerder.

1.3 De opdrachtgever en opdrachtnemer volgen bij het werken op de trambaan de arbeidshygiënische strategie zoals die is voorgeschreven in de Arbowet en houden zich aan de Arbeidstijdenwet.

1.4 Het werken aan en nabij elektrotechnische installaties, de bovenleiding of de spoorstaven, gebeurt volgens de vigerende NEN-EN50110-1, NEN3140, NEN3840 en elektrotechnische veiligheidshandboeken van de trambaanbeheerders.

1.5 Verkeersmaatregelen voor het wegverkeer op de trambaan worden getroffen conform WiU 96b van CROW.

1.6 Het VVW-Tram is van toepassing op het werken op de trambaan waarbij:

  • het spoor in bedrijf is: in dienst of buiten dienst;
  • het spoor in dienst of buiten dienst wordt genomen (overgangssituatie);
  • het spoor in bedrijf of buiten bedrijf wordt genomen (overgangssituatie);
  • Het VVW-Tram is niet van toepassing op een buiten bedrijf gesteld spoor, maar kan wel van toepassing worden verklaard

1.7 Het VVW-Tram geldt voor iedereen die betrokken is bij:

  • de exploitatie van de trambaan;
  • het beheer en onderhoud van de trambaan;
  • het werken op de trambaan.

2. Personeel

Algemeen

2.1 Alle werkenden houden zich aan de regels van dit VVW-Tram en de regels van de trambaanbeheerder.

Signalerende kleding

2.2 Alle werkenden dragen signalerende bovenkleding die voldoet aan de eisen van NEN-EN 20471.

2.3 De veiligheidspersoon tram (vhp-tram) draagt signalerende kleding met een andere kleur dan de overige aanwezigen en is hierdoor duidelijk herkenbaar.

2.4 De trambaanbeheerder stelt eisen aan de kleur van de signalerende kleding:

afbeelding.png

Figuur 3. Kleuren van signalerende kleding van werkenden op de trambaan per trambaanbeheerder.


2.5 Functionarissen met een specifieke taak bij de calamiteitenbestrijding, kunnen signalerende kleding met een afwijkende kleurstelling dragen.

Eisen aan functionarissen

2.6 De lwb-tram en de vhp-tram zijn personen met een veiligheidstaak waarvoor veiligheidseisen gelden. De lwb-tram en de vhp-tram:

  • zijn opgeleid, geëxamineerd en gecertificeerd en voldoende ervaren qua kennis, bekwaamheid en veiligheidsbewustzijn en zijn hiermee aantoonbaar competent. Dit wordt vastgelegd in een bedrijfspas.

  • zijn minimaal 18 jaar oud;

  • beheersen de Nederlandse taal;

  • krijgen vakinhoudelijk leiding;

  • ontvangen aantoonbaar periodiek een herinstructie over de noodzakelijke kennis.

De lwb-tram:

  • voldoet aan medische en psychologische geschiktheidseisen; Voor de vhp-tram gelden er geen medische of psychologische geschiktheidseisen. De vhp-tram is daarmee qua medische en psychologische geschiktheidseisen gelijk aan de verkeersregelaar.

2.7 De verkeersregelaar voldoet aan de wettelijke eisen van de vigerende Regeling verkeersregelaars.

2.8 Werkenden mogen niet onder invloed zijn van alcohol, drugs of bewustzijnsbeïnvloedende middelen.

2.9 De functionaris mag niet gelijktijdig een veiligheidstaak en een technische functie uitvoeren. Combinatie van taken is wel mogelijk, maar dan gescheiden in tijd.

2.10 De functionaris mag tijdens werkzaamheden niet gelijktijdig twee of meer veiligheidstaken uitoefenen. Combinatie van taken is wel mogelijk, maar dan gescheiden in tijd.

Uitrusting vhp-tram

2.11 De vhp-tram heeft ten minste de volgende uitrusting bij zich bij het uitvoeren van zijn veiligheidstaken:

  • een fluit of toeter;

  • een rode vlag of een rode lamp (niet bij RU) en bij verminderd zicht altijd een rode lamp.

Zie bijlage 4 voor een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van functionarissen.

3. Werkvoorbereiding

Algemeen

3.1 Voor alle werkzaamheden op de trambaan is toestemming vereist van de trambaanbeheerder, zie hiervoor de regels van de trambaanbeheerder.

3.2 Voor het werken op de trambaan kan een V&G-plan vereist zijn. Het V&G-plan bevat onder andere de onderbouwing van de veilige uitvoering van de werkzaamheden.

3.3 [Vervallen]

3.4 Voordat werkzaamheden op de trambaan uitgevoerd mogen worden, is een risicoanalyse uitgevoerd met betrekking tot aanrijd- en elektrocutiegevaar. Onderdelen van de risicoanalyse kunnen zijn:

  • tijdsduur van het werk: storing, calamiteit, kortdurende werkzaamheid, langdurende werkzaamheid, en dergelijke;
  • tijdstip: dag, nacht, spitsuur en dergelijke;
  •  soort werk: routinematig, gepland, projectmatig, ongepland, eenvoudig, omvangrijk, met werkmaterieel, zonder werkmaterieel en dergelijke;
  • locatie: vrije trambaan, trambaan in de weg en dergelijke;
  • frequentie: tramdienstregeling en dergelijke;
  • omgevingskenmerken: winkelstraat, verkeersweg, halte en dergelijke;
  • overige gevaren.

3.5 Op basis van de risicoanalyse worden de werkplekbeveiligingsmaatregelen bepaald om aanrijdgevaar door de tram, werkmaterieel en het wegverkeer en elektrocutiegevaar te voorkomen. De beschikbare maatregelen ten aanzien van het aanrijdgevaar door de tram zijn:

  • buiten bedrijf;
  • buiten dienst;
  • beheerste toelating op afstand;
  • beheerste toelating lokaal;
  • fysieke afscherming;
  • persoonlijke waarneming;
  • alleengaande.

De beschikbare maatregelen ten aanzien van het elektrocutiegevaar zijn:

  • spanningloosstelling;
  • voldoende afstand bewaren;
  • retourstroomwaarborging.

De beschikbare maatregelen ten aanzien van het aanrijdgevaar door wegverkeer zijn benoemd in de richtlijn Werk in Uitvoering 96b van het CROW.

Toegangsregels

3.6 De trambaanbeheerder kan voor specifieke delen van de trambaan, bijvoorbeeld tunnels en viaducten, toegangsregels hebben. Deze delen van de trambaan moeten herkenbaar zijn voor de werkenden.

3.7 Alle werkenden houden zich aan de toegangsregels voor de trambaan.

1.8 De trambaanbeheerder kan regels hebben ten aanzien van de toelating van werkvoertuigen op zijn sporen.

4. Werkuitvoering

Aanvang werkzaamheden

4.1 De lwb-tram, uitvoerder of de vhp-tram beoordeelt direct voor aanvang van de werkzaamheden op de trambaan of het werk veilig uitgevoerd kan worden.

4.2 Een alleengaande beoordeelt zelf of het werk veilig uitgevoerd kan worden.

4.3 De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder richt de werkplekbeveiliging in volgens de voorgeschreven maatregel. Alle werkenden hebben aantoonbaar instructie ontvangen.

4.4 Werkzaamheden worden voor aanvang aangemeld bij de centrale verkeersleiding.

Werkzaamheden op de trambaan

4.5 De vhp-tram of lwb-tram geeft tekens en seinen volgens de regels in dit VVW-Tram.

4.6 De trambestuurder en ploegleden volgen de tekens en seinen op.

4.7 Bij het doorkruisen van een werkvak passeert de tram de werkzaamheden met aangepaste snelheid.

4.8 De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder onderbreekt de werkzaamheden als de veiligheid niet geborgd kan worden.

Werken aan of nabij Elektrotechnische installaties

4.9 Werkzaamheden aan en schakelen van de elektrotechnische installatie mogen uitsluitend uitgevoerd worden door daartoe aangewezen personen, zie hiervoor het elektrotechnisch veiligheidshandboek van de trambaanbeheerder.

4.10 Voor werkzaamheden aan de retourstroominstallatie, waaronder de spoorstaven en kabels, is toestemming van de installatieverantwoordelijke nodig.

4.11 Hijs- en takelwerkzaamheden onder, naast en boven de onder spanning staande bovenleiding (inclusief hang- en spandraden) waarbij de afstand in verticale projectie kleiner is dan 5 meter mogen uitsluitend met toestemming van de installatieverantwoordelijke worden uitgevoerd.

4.12 Bij hijs- of heiwerkzaamheden in de omgeving van de trambaan, waarbij de bovenleiding zich binnen het valbereik van de hijskraan of heistelling bevindt, bepaalt de installatieverantwoordelijke of de werkzaamheden onder spanning of spanningsloos worden uitgevoerd en of de hijskraan of heistelling geaard of aan de retourstroominstallatie verbonden moet worden.

4.13 Werkvoertuigen mogen de onder spanning staande bovenleiding (inclusief hang- en spandraden) niet dichter dan 1 meter naderen.

4.14 Werkvoertuigen met een ingestelde en werkende hoogtebegrenzer mogen de onder spanning staande bovenleiding (inclusief hang- en spandraden) niet dichter dan 0,50 meter naderen.

Werken op of in kunstwerken

4.15 Voor het werken in tunnels, onderdoorgangen, kunstwerken en andere trajecten die niet op maaiveldniveau liggen of openbaar zijn, kunnen aanvullende regels gelden. Zie hiervoor de regels van de trambaanbeheerder.

Einde werk

4.15  Werkzaamheden worden na beëindiging afgemeld bij de centrale verkeersleiding.

Artikelen 4.2, 4.3, 4.4 en 4.16 zijn uitgewerkt in bijlage 3.

5. Communicatie

5.1 De vhp-tram, de lwb-tram en de uitvoerder communiceren met de centrale verkeersleiding en de ploegleden.

5.2 De vhp-tram, lwb-tram en de uitvoerder communiceren uitsluitend in het Nederlands met de centrale verkeersleiding en borgen dat de communicatie duidelijk is en begrepen wordt.

5.3 De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder instrueert de ploegleden over:

  • de specifieke risico’s, zoals aanrijdgevaar en elektrocutiegevaar;

  • de van toepassing zijnde maatregel aanrijdgevaar;

  • de overige veiligheidsmaatregelen.

De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder vergewist zich ervan dat de ploegleden de instructie hebben begrepen.

5.4 Bij ploegleden die geen Nederlands spreken, zorgt de vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder ervoor dat de instructie wordt gegeven in hun moedertaal of een andere taal die ze machtig zijn.

6. Storingen en calamiteiten

6.1 Voor het afhandelen van storingen en calamiteiten gelden aangepaste regels van de trambaanbeheerder.

6.2 De vhp-tram, de lwb-tram of de uitvoerder mag bij gevaar de werkzaamheden en het tramverkeer ter plaatse stil leggen. Daarna neemt de functionaris zo spoedig mogelijk contact op met de centrale verkeersleiding.

6.3 De vhp-tram, lwb-tram of uitvoerder meldt de volgende situaties aan de centrale verkeersleiding:

  • storingen;

  • onregelmatigheden;

  • bedreiging van personeel;

  • levensbedreigende situaties.

6.4 Bij herstelwerkzaamheden naar aanleiding van een ongeval, onregelmatigheid of calamiteit worden dezelfde veiligheidsmaatregelen getroffen als bij de uitvoering van geplande werkzaamheden. Dit geldt voor het tramverkeer en wegverkeer.

7. Verkeerstekens en seinen

Snelheidsbeperkingen voor de tram

afbeelding.png

Afbeeldingen werkvak voor het wegverkeer

afbeelding.png

Afbakening werkvak voor het tramverkeer

afbeelding.png

Afbakening werkruimte voor het tramverkeer

afbeelding.png

Beëindiging spoor

afbeelding.png

Handseinen

afbeelding.png

Geluidsseinen

Een geluidssein wordt gegeven met een fluit of toeter.

Een lange toon duurt 2 tot 3 seconden, een korte toon duurt 1 seconde of korter.

afbeelding.png

Toegangsbeperking

afbeelding.png

Bijlage 1: Overzicht van tramsystemen

Het VVW-Tram is van toepassing op de traminfrastructuur. Dit zijn de railsystemen die vallen onder de Wet lokaal spoor waarbij de bestuurder ‘op zicht’ rijdt (eventueel ondersteund door seinen). Het VVW-Tram is niet van toepassing op de railsystemen die vallen onder de Wet lokaal spoor waarbij de bestuurder ‘op sein’ rijdt (zoals de metro).

Per trambaanbeheerdersgebied is hierna aangegeven welke delen van de infrastructuur onder het VVW-Tram vallen.

Regio Utrecht (RU)

Alle sneltramrails en buitenterrein tramremise. Dit zijn alle sporen in de regio Utrecht die vallen onder de Wet lokaal spoor.

Regio Den Haag (HTM)

Alle stadstramrails en buitenterreinen tramremises. Dit zijn alle sporen in de regio Den Haag die vallen onder de Wet lokaal spoor met uitzondering van de volgende trajecten:

  • Den Haag Centraal (hoog) – Pijnacker Zuid (deel van metrolijn E);
  • Beatrixkwartier (spanningssluis) – Zoetermeer (deel van randstadraillijnen 3 en 4);
  • Emplacementen metro: Leidschendam en Zoetermeer Bleizo.

Regio Amsterdam (GVB)

Alle stadstramrails en buitenterreinen tramremises.

Dit zijn alle sporen in de regio Amsterdam vallend onder de Wet lokaal spoor met uitzondering van de volgende trajecten:

  • Amsterdam Centraal – Gaasperplas (metrolijn 53);
  • Isolatorweg – Gein (metrolijn 50);
  • Spaklerweg – Overamstel (deel van metrolijn 51);
  • Noord – Zuid (toekomstige metrolijn 52);
  • Emplacementen metro: Gaasperplas, Gein, Noord, Diemen, Amstel, Zuid en Isolatorweg.

De museumtramlijn Haarlemmermeerstation – Bovenkerk valt niet onder de Wet lokaal spoor en het VVW-Tram.

Regio Rotterdam (RET)

Alle stadstramrails en buitenterreinen tramremises. Dit zijn alle sporen in de regio Rotterdam vallend onder de Wet lokaal spoor met uitzondering van de volgende trajecten:

  • De Akkers – Pijnacker Zuid (metrolijn D en deel metrolijn E);
  • Tussenwater – De Terp (deel metrolijn C);
  • Capelsebrug – Nesselande (deel metrolijn B);
  • Graskruid – Binnenhof (deel metrolijn A);
  • Hoek van Holland Strand – Schiedam Centrum (deel metrolijn B)
  • Emplacementen metro: Waalhaven, ’s-Gravenweg, Kleiweg en Vulcaanhaven.

Raadpleeg bij twijfel of het VVW-Tram van toepassing is de betreffende trambaanbeheerder. Op bepaalde trajecten (onder andere tunnels en viaducten) kan de trambaanbeheerder aanvullende regels hebben opgesteld (zie art 4.15).

Bijlage 2: Maatregelen

BB Buiten bedrijf

afbeelding.png

BD Buiten dienstfiguur 2.JPG
BT-A Beheerste toelating op

figuur 3.JPG

BT-L Beheerste toelating lokaal

figuur 4.JPG

FA Fysieke afscherming

figuur 5.JPG

PW Persoonlijke waarneming

figuur 6.JPG

AG Alleengaande

figuur 7.JPG

Bijlage 3: Processtappen per maatregel aanrijdgevaar

Deze bijlage beschrijft per maatregel aanrijdgevaar de uit te voeren processtappen voor aanvang werk, werkuitvoering en einde werk.

Opmerkingen:

  • De maatregel buiten bedrijf is niet apart opgenomen. Hanteer hiervoor de processtappen van de maatregel buiten dienst, waarna de trambaanbeheerder of projectleider het spoor buiten bedrijf verklaart (en andersom na beëindiging van de buiten bedrijf stelling).
  • Kies voor het aanbrengen en verwijderen van de fysieke afscherming een passende maatregel

Aanvang werkzaamheden

afbeelding.png

Werkuitvoering

afbeelding.png

Einde werkzaamheden

afbeelding.png

Bijlage 4: Taken en verantwoordelijkheden

Voor taken/verantwoordelijkheden trambaanbeheerder, opdrachtgever en opdrachtnemer zie het Normenkader Veilig Werken.

De installatieverantwoordelijke is verantwoordelijk voor:

  • het opstellen en handhaven van (aanvullende) voorwaarden ten aanzien van het veilig werken aan elektrotechnische installaties uitgewerkt in het desbetreffende handboek van de (trambaan)beheerder;
  • het goedkeuren van schakelplannen, inclusief retourstroomwaarborging.

De bedieningsdeskundige energievoorziening is verantwoordelijk voor:

  • het afstemmen van de schakelhandelingen met de centrale verkeersleiding;
  • het uitvoeren van schakelhandelingen.

De centrale verkeersleiding is verantwoordelijk voor:

  • het zorgdragen voor een goede afwikkeling van het lokale spoorverkeer;
  • het laten treffen van (verkeers)maatregelen, waaronder het geven van aanwijzing met betrekking tot een veilig en ongestoord gebruik van de lokale spoorweg bij storingen, calamiteiten en bij werkzaamheden aan, in of nabij de lokale spoorweginfrastructuur;
  • communicatie ten aanzien van (verkeers)maatregelen met alle betrokkenen;
  • bij een spanningloosstelling: het afstemmen van de spanningloosstelling met de bedieningsdeskundige.

De werkverantwoordelijke is verantwoordelijk voor:

  • de veiligheid in verband met elektrische gevaren van het uit te voeren werk via de voorbereiding, voortgangscontrole en beëindiging/evaluatie;
  • het opstellen van de schakelopdracht en de te nemen veiligheidsmaatregelen tegen elektrocutiegevaar;
  • het instrueren van de in het elektrotechnische veiligheidshandboek benoemde personen inzake de uit te voeren schakelhandelingen en/of te nemen maatregelen.

Een vakbekwaam persoon/voldoende onderricht persoon is verantwoordelijk voor:

  • het treffen en opheffen van de elektrotechnische veiligheidsmaatregelen in opdracht van de werkverantwoordelijke.

De trambestuurder is verantwoordelijk voor:

  • het met zodanige snelheid rijden dat hij tijdig voor een belemmering tot stilstand kan komen;
  • het zich houden aan de geldende verkeersregels, verkeerstekens en seinen;
  • het opvolgen van de aanwijzingen van de vhp-tram;
  • het zich houden aan de voorgeschreven snelheidsbeperkingen in het werkgebied/werkvak.


De lwb-tram is verantwoordelijk voor:

  • het inrichten van een veilig werkvak;
  • het uitvoeren van de werkplekbeveiligingsmaatregelen ten aanzien van aanrijdgevaar door tramverkeer;
  • het controleren van de werkplekbeveiligingsmaatregelen ten aanzien van elektrocutie;
  • de communicatie hierover met betrokkenen;
  • het geven van aanwijzingen/instructie en seinen/signalen aan werkenden en/of trambestuurders;
  • het toezien op naleving van de veiligheidsinstructie door alle betrokkenen;
  • het evalueren van de getroffen maatregel aanrijdgevaar met alle betrokkenen.

De vhp-tram is verantwoordelijk voor:

  • de veiligheid van de ploegleden ten aanzien van aanrijdgevaar door tramverkeer;
  • het geven van aanwijzingen/instructies en seinen/signalen aan werkenden en/of trambestuurders.

De uitvoerder (leidinggevende op het werk) is verantwoordelijk voor:

  • het toezien op de aanwezigheid van voldoende veilige loop- en vluchtruimte;
  • het evalueren van de getroffen maatregel aanrijdgevaar met alle betrokkenen.

De alleengaande:

  • mag binnen de gevarenzone van de tram uitsluitend kortdurende activiteiten uitvoeren;
  • voert deze activiteiten uitsluitend uit als hij voldoende zichtafstand heeft;
  • let zelf op naderend tramverkeer en verlaat tijdig het spoor;
  • is aantoonbaar geïnstrueerd over de risico’s;
  • beveiligt de activiteit met ten minste persoonlijke waarneming als de groep groter is dan twee personen;
  • dient te allen tijde de gevarenzone direct te kunnen verlaten.

Bijlage 5: Trefwoorden

A

Anderstalige ploegleden________________________________________________________ 5.3, 5.4

C

Calamiteit___________________________________________________________________ 6.1, 6.3

Combineren van taken________________________________________________________ 2.9, 2.10

Communiceren ____________________________________________________________  5.1 t/m 5.4

 E

Elektrotechnische werkzaamheden ____________________________________________  1.4, 4.9, 4.10

 G

Gevarenzone tram _______________________________________________________________  1.2

H

Herstelwerkzaamheden ___________________________________________________________  6.4

Hijswerkzaamheden _________________________________________________________  4.11, 4.12

I

Instructie _______________________________________________________________  4.3, 5.3, 5.4

 M

Maatregel aanrijdgevaar _______________________________________________________  3.5, 5.3

Meldingsplicht ______________________________________________________________  4.4, 4.16

 O

Onderbreken werkzaamheden ___________________________________________________  4.8, 6.2

 R

Risicoanalyse ________________________________________________________________  3.4, 3.5

S

Seinen geven ___________________________________________________________________  4.5

Seinen opvolgen _________________________________________________________________  4.6

Signalerende kleding _______________________________________________________  2.2 t/m 2.5

Stilleggen werkzaamheden ______________________________________________________  4.8, 6.2

Storing ____________________________________________________________________  6.1, 6.3

T

Takelwerkzaamheden ____________________________________________________________  4.11

Toegangsregels ___________________________________________________________  3.6, 3.7, 3.8

U

Uitrusting vhp-tram______________________________________________________________ 2.11

 V

V&G-plan ___________________________________________________________________  3.2, 3.3

Veiligheidstaak __________________________________________________________  2.6, 2.9, 2.10

W

Wegverkeer ____________________________________________________________________  1.5

Werkplekbeveiligingsmaatregel ______________________________________________________  3.5

Werkvoertuig ___________________________________________________________  3.8, 4.13, 4.14

Werkzaamheden aan elektrotechnische installatie ________________________________  1.4, 4.9, 4.10

Werkzaamheden aan retourstroominstallatie _______________________________________  1.4, 4.10


afbeelding.png