Lees bij alle aanduidingen van installatieverantwoordelijke voor GVB: Strategisch installatieverantwoordelijke, behalve als is vermeld dat het de Operationeel installatieverantwoordelijke betreft |
Lees bij alle aanduidingen van installatieverantwoordelijke voor HTM: installatieverantwoordelijke, behalve als is vermeld dat het de Operationeel Netcoordinator betreft |
Met de bovenleiding wordt hier bedoeld het geheel van blanke geleiders (zoals rijdraden, spandraden, hangdraden, draagkabels etc.), isolatoren, lijnonderbrekers en contactstukken, dat in de normale bedrijfssituatie onder spanning staat.
Bij situaties die in dit hoofdstuk niet expliciet worden genoemd, moeten de standaardprocedures uit Hoofdstuk 9 worden gehanteerd.
De in dit hoofdstuk genoemde aanwijzingsniveaus betreffen aanwijzingen voor de installatiedelen ‘bovenleiding' van de installatie Energievoorziening (Ev).
11.1 Werkzaamheden aan de bovenleiding
a. Bij werkzaamheden aan de bovenleiding moet deze spanningsloos zijn, behalve als uitdrukkelijk is toegestaan dat ze onder spanning worden uitgevoerd.
De kortsluitkabel moet bestaan uit een 35mm2 koper met de daartoe benodigde klemmen voor het aanbrengen van een goede verbinding aan het retourbeen en de andere zijde aan de bovenleiding. Kortsluiters in de bovenleiding moeten in het zicht geplaatst worden van de werkplek en mogen maximaal 2000 meter uit elkaar geplaatst worden. |
11.2 Werken aan onder spanning staande bovenleiding
Algemene bepalingen
a. Onder spanning werken vindt alleen plaats na toestemming van de installatieverantwoordelijke. b. De volgende werkzaamheden mogen onder voorwaarden onder spanning worden uitgevoerd:
|
c. Uitsluitend de volgende werkzaamheden mogen aan een onder spanning staande bovenleiding worden uitgevoerd:
|
d. De procedure en werkinstructie bij werken onder spanning zijn omschreven in het “Voorschrift werken aan onder spanning staande bovenleiding HTM”. |
e. Onder spanning werken vindt alleen plaats na toestemming van de operationeel installatieverantwoordelijke. f. Uitsluitend de werkzaamheden zoals genoemd in ‘voorschrift werken aan onder spanning staande bovenleiding’, mogen aan een onder spanning staande bovenleiding uitgevoerd worden, volgens die procedure en werkinstructie. |
g. In tunnels, onderdoorgangen en gebouwen, waar de afstand tussen bovenleiding en aarde minder dan 50 centimeter is, mogen geen werkzaamheden aan de onder spanning staande bovenleiding verricht worden.
h. Personeel dat werkt aan een onder spanning staande bovenleiding moet minimaal vakbekwaam persoon zijn en bovendien met goed gevolg een aanvullende opleiding gevolgd hebben voor het werken aan de onder spanning staande bovenleiding.
Opleiding en kwalificatie
i. Om de kundigheid ten aanzien van het onder spanning werken te ontwikkelen moet een specifiek daarop gerichte opleiding worden gevolgd. Na succesvolle toetsing van de vaardigheid wordt een getuigschrift uitgereikt, dat bevestigt dat de persoon in staat is tot het werken aan onder spanning staande bovenleiding.
j. De vaardigheid in het onder spanning werken moet op peil gehouden worden, hetzij in de praktijk, hetzij door bij- of nascholing. Het opleidingsinterval kan bepaald worden met behulp van NEN 3140 bijlage 'Het bepalen van de tijd tussen twee opeenvolgende instructies'.
k. Het vaardigheidsniveau moet worden bevestigd door bevoegdheid tot onder spanning werken aan te geven op de aanwijzing of met een aparte machtiging tot onder spanning werken. De werkverantwoordelijke moet tijdens de voorbereiding van de werkzaamheden controleren of de beoogde medewerkers bevoegd zijn tot onder spanning werken.
Werkmethode
l. Werkzaamheden aan de bovenleiding gebeuren ‘met blote handen’. Dit is een methode van onder spanning werken, waarbij de persoon zich op hetzelfde potentiaalniveau bevindt als de actieve delen en de werkzaamheden daaraan in directe elektrische aanraking uitgevoerd worden; hierbij is de persoon voldoende gescheiden van de omgeving.
m. Er moet gezorgd worden voor een stabiele plaats waar het personeel beide handen vrij heeft.
Weersomstandigheden
n. Het onder spanning werken is verboden bij zware neerslag, slecht zicht en onweer, of wanneer de personen niet ongehinderd met hun gereedschap kunnen werken. (Zie voor beoordeling van de weersomstandigheden Bijlage 'Aanvullende informatie voor veilig werken, Atmosferische omstandigheden die onderdeel zijn van te beoordelen omgevingsinvloeden' NEN 3140.)
Procedures
o. De werkverantwoordelijke moet voor personeel en geleidende gereedschappen en materialen schriftelijk vastleggen welke werkafstanden in lucht gehanteerd moeten worden tussen spanning voerende geleiders en aarde.
p. De werkverantwoordelijke moet de installatieverantwoordelijke informeren over de aard van de werkzaamheden en het deel van de installatie waar deze zullen plaatsvinden.
het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke. |
het betreft de Operationeel Netcoordinator |
q. Voordat met de werkzaamheden begonnen wordt, moet het uitvoerend personeel door de werkverantwoordelijke geïnformeerd worden over de aard van de werkzaamheden, de veiligheidsaspecten, de rol van ieder van hen daarin en de te gebruiken gereedschappen en hulpmiddelen.
Bij werkzaamheden aan bovenleiding informeert de werkverantwoordelijke de bedieningsdeskundige bij aanvang en na beëindiging van de werkzaamheden over de aard en locatie van de werkzaamheden.
de bovenleiding is voorzien van afstandbewaking en –bediening |
r. Onder spanning werken mag alleen na afzonderlijke en onmiddellijk eraan voorafgaande schriftelijke opdracht van de werkverantwoordelijke.
De werkverantwoordelijke mag voor veelvuldig voorkomende werkzaamheden onder spanning, waarvan de noodzaak is aangetoond, een algemene schriftelijke opdracht geven. Hierin moet zijn opgenomen een nadere omschrijving van de werkmethode en de te treffen veiligheidsmaatregelen. |
11.3 Bedieningshandelingen
Bedieningshandelingen zijn handelingen bedoeld om de elektrische toestand van een elektrische installatie te wijzigen. Deze handelingen kunnen ter plaatse of op afstand verricht worden.
De verschillende schakelhandelingen in de het bovenleidingnet zijn als volgt onder te verdelen:
-
- schakelhandelingen in het kader van de normale bedrijfsvoering;
- het spanningsloos maken van de bovenleiding in verband met geplande werkzaamheden;
- het spanningsloos maken van de bovenleiding in verband met calamiteiten;
- het spanningsloos maken van tractiestroomkabels in verband met werkzaamheden.
- het op afstand laten schakelen van een voedingspunt, sectie of groep.
a. Schakelhandelingen die resulteren in een langdurige (meer dan 24 uur) afwijking van de normale bedrijfssituatie moeten 3 weken van tevoren schriftelijk aan de installatieverantwoordelijke worden gemeld.
b. Langdurige afwijkingen als gevolg van een storing of calamiteit moeten direct bij de installatieverantwoordelijke gemeld worden, bij voorkeur schriftelijk.
c. Indien noodzakelijk informeert de installatieverantwoordelijke de overige belanghebbenden.
Het format schakelbericht en de details van de procedure voor het opstellen, goedkeuren en uitvoeren van de schakelberichten is op te vragen bij de installatieverantwoordelijke.
11.3.1 Bedieningshandelingen in het kader van de normale bedrijfsvoering
Hiertoe worden gerekend schakelhandelingen die verband houden met het in stand houden van de tractievoeding voor de tram en metro, zoals het doorkoppelen van secties, groepen, of voedingspunten.
a. De installatieverantwoordelijke moet toestemming geven voor het doorkoppelen.
b. Bedieningshandelingen ten behoeve van de bedrijfsvoering mogen door de bedieningsdeskundige of in opdracht van de bedieningsdeskundige uitgevoerd worden zonder voorafgaande toestemming van de installatieverantwoordelijke en zonder schakelbericht. Deze bedieningshandelingen moeten dan achteraf, eventueel periodiek, aan de installatieverantwoordelijke gerapporteerd worden.
.... toestemming van de operationeel installatieverantwoordelijke en zonder schakelbericht. Deze bedienings-handelingen moeten dan achteraf, eventueel periodiek, aan de strategisch installatieverantwoordelijke gerapporteerd worden. |
het betreft de Operationeel Netcoordinator |
c. Bedieningshandelingen in het kader van de normale bedrijfsvoering moeten worden uitgevoerd door mininmaal een vakbekwaam persoon.
11.3.2 Bedieningshandelingen in verband met geplande werkzaamheden
a. Alle bedieningshandelingen ten behoeve van werkzaamheden worden vooraf vastgelegd in een schakelbericht dat met betrekking tot de bedrijfsvoering is goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke.
het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke. |
het betreft de Operationeel Netcoordinator |
Na onderling overleg en overeenstemming voeren de bedieningsdeskundige en/of vakbekwaam persoon of werkverantwoordelijke ter plaatse de bedieningshandelingen uit. De bedieningsdeskundige rapporteert handelingen van zichzelf en anderen periodiek aan de installatieverantwoordelijke.
b. Handelingen ten behoeve van het spanningsloos maken, veiligstellen en/of opnieuw inschakelen van de bovenleiding moeten worden uitgevoerd door minimaal
een vakbekwaam persoon, | een vakbekwaam persoon, plus minimaal een voldoende onderricht persoon, | een ploegleider, plus minimaal een voldoende onderricht persoon |
tenzij anders is bepaald.
c. Het spanningsloos schakelen, veiligstellen en/of opnieuw schakelen van de bovenleiding in een remise, wasplaats of werkplaats mag worden uitgevoerd door een voldoende onderricht persoon.
De voldoende onderricht persoon van de onderhoudsdienst heeft instructie ontvangen over de lokale installatie. Deze installatie schakelt na bediening het gewenste stuk bovenleiding spanningsloos en sluit deze automatisch kort. |
d. Het verwijderen van de kortsluitverbindingen en inschakelen van de bovenleiding na werkzaamheden moet gebeuren door minimaal
de vakbekwaam persoon die ook het veiligstellen heeft uitgevoerd. | een vakbekwaam persoon, plus minimaal een voldoende onderricht persoon. | twee vakbekwame personen. | een ploegleider, plus minimaal een voldoende onderricht persoon. |
e. Bij het uitschakelen van een voedende bovenleidingschakelaar moet de bijbehorende snelschakelaar eerst uitgeschakeld worden, tenzij het zeker is dat er geen tractiestroom wordt afgenomen.
TOELICHTING Er wordt met zekerheid geen tractiestroom afgenomen als er in het hele net geen voertuigen meer rijden, ook geen elektrisch testmaterieel. Het is onvoldoende om alleen te kijken naar de sectie die afgeschakeld wordt, want stromen lopen via de gelijkstroom verdeelinrichtingen door meerdere secties. Het uitschakelen van de snelschakelaar wordt op afstand gedaan door de bedieningsdeskundige, of in zijn opdracht. |
Spanningsloos maken van tractiestroomkabels in verband met werkzaamheden
Een tractiestroomkabel is een kabel vanaf de laatste scheider in het gelijkrichterstation via de scheiders in de voedingskast of de scheiderruimte tot op de bovenleidingschakelaar aan de bovenleidingmast.
f. Handelingen ten behoeve van het spanningsloos maken, veiligstellen en/of opnieuw inschakelen van tractiestroomkabels moeten uitgevoerd worden door minimaal een vakbekwaam persoon, in het bijzijn van een vakbekwaam persoon. |
|
g. Handelingen ten behoeve van het spanningsloos maken, veiligstellen en/of opnieuw inschakelen van tractiestroomkabels moeten door minimaal één ploegleider worden uitgevoerd, in het bijzijn van minimaal een vakbekwaam persoon. |
h. Het uitrijden van de snelschakelaars moet in een Tractiestation plaatsvinden. |
i. Afschakelen en/of opnieuw inschakelen van tractiestroomkabels moet door de werkverantwoordelijke worden uitgevoerd. j. Handelingen ten behoeve van het veiligstellen van tractiestroomkabels en/of het opheffen van de veiligheidsmaatregelen, moeten door een werkverantwoordelijke worden uitgevoerd, in het bijzijn van minimaal een vakbekwaam persoon. |
k. Werkzaamheden aan tractiestroomkabels geschieden verder volgens de standaardprocedure voor spanningsloos werken.
11.3.3 Bedieningshandelingen in verband met calamiteiten
a. Het spanningsloos schakelen en veiligstellen van de bovenleiding in verband met een calamiteit mag worden uitgevoerd door een voldoende onderricht persoon. |
b. Het opnieuw inschakelen van de bovenleiding na een calamiteit mag alleen worden uitgevoerd door de werkverantwoordelijke of in zijn opdracht door minimaal een vakbekwaam persoon. |
c. Het opnieuw inschakelen van de bovenleiding na een calamiteit mag alleen worden uitgevoerd door minimaal een vakbekwaam persoon. |
d. Het opnieuw inschakelen van de bovenleiding na een calamiteit mag alleen worden uitgevoerd door minimaal een ploegleider in opdracht van een werkverantwoordelijke, in het bijzijn van minimaal één voldoende onderricht persoon. |
e. Het spanningsloos schakelen en veiligstellen van de bovenleiding in verband met een calamiteit moet uitgevoerd worden door minimaal een vakbekwaam persoon in het bijzijn van minimaal een voldoende onderricht persoon. f. Het verwijderen van de kortsluitverbindingen en het (laten) inschakelen van bovenleiding en/of stroomrail na een calamiteit mag alleen uitgevoerd worden door minimaal een werkverantwoordelijke in het bijzijn van minimaal een voldoende onderricht persoon. Een uitzondering op deze eis mag worden gemaakt als de calamiteit alléén een voertuig betreft en duidelijk geen invloed op de infrastructuur heeft. Als het voertuig is gescheiden van bovenleiding of stroomrail mag de bedieningsdeskundige beslissen dat hij samen met de vakbekwaam persoon de bovenleiding of stroomrail gaat inschakelen. |
11.3.4 Het aan- en uitvragen van een voedingspunt, sectie
a. Het uitvragen van een voedingspunt of sectie via de cvl-bedienaar of direct bij het de bedieningsdeskundige mag gebeuren door minimaal een vakbekwaam persoon of de cvl-bedienaar. b. Het uitvragen van een voedingspunt of sectie via de cvl-bedienaar in verband met calamiteiten, mag gebeuren door een voldoende onderricht persoon of de officier van dienst van de brandweer. c. Het aanvragen van de spanning voor een voedingspunt of sectie bij de bedieningsdeskundige, moet gebeuren door minimaal een werkverantwoordelijke of in zijn opdracht door minimaal een vakbekwaam persoon. d. Het aan- en uitvragen van een voedingspunt of sectie bij de bedieningsdeskundige moet gebeuren met een spreekverbinding die wordt opgenomen. |
e. Alle schakelhandelingen aan installaties voorzien van afstandbewaking en –bediening worden door het bedrijfsvoeringcentrum uitgevoerd. f. Het op afstand uitvragen van een voedingspunt, groep of sectie bij het bedrijfsvoeringcentrum mag gebeuren door minimaal een vakbekwaam persoon. g. Het op afstand uitvragen van een voedingspunt of groep bij het bedrijfsvoeringcentrum in verband met calamiteiten mag gebeuren door een voldoende onderricht persoon van de brandweer of de centrale verkeersleiding. h. Het aanvragen van de spanning voor een voedingspunt, groep of sectie bij het bedrijfsvoeringcentrum moet gebeuren door minimaal een ploegleider. i. Bij geheel of gedeeltelijk falen van het systeem waarmee de afstandbewaking en –bediening wordt uitgevoerd worden de vereiste bedieningshandelingen met de lokale bedieningsmogelijkheden uitgevoerd door de daartoe bevoegde en geïnstrueerde personen. Alle bedieningshandelingen worden in overleg met en na toestemming van de bedieningsdeskundige van het bedrijfsvoeringcentrum uitgevoerd. |
j. Minimaal een vakbekwaam persoon kan aan een bedieningsdeskundige vragen om een voedingspunt of sectie op afstand uit te schakelen. Dit gebeurt op basis van een goedgekeurd schakelbericht, tenzij bij een calamiteit acuut schakelen noodzakelijk is om grote schade of een ongeval te voorkomen. k. Bij calamiteiten kan de brandweer, een verkeersleider metro/tram of een medewerker OCC aan een bedieningsdeskundige vragen om een voedingspunt of sectie op afstand uit te schakelen l. Minimaal een vakbekwaam persoon kan aan een bedieningsdeskundige vragen om een voedingspunt of sectie op afstand in te schakelen. Dit gebeurt op basis van een goedgekeurd schakelbericht, tenzij er eerder in verband met een calamiteit is uitgeschakeld zonder schakelbericht. m. Als het systeem waarmee de afstandbewaking en –bediening uitgevoerd wordt geheel of gedeeltelijk faalt, worden de vereiste bedieningshandelingen met de lokale bedieningsmogelijkheden uitgevoerd door minimaal een vakbekwaam persoon. Alle bedieningshandelingen worden in overleg met en na toestemming van de bedieningsdeskundige uitgevoerd. |
11.4 Werkzaamheden aan met de bovenleiding verbonden installaties
Met de bovenleiding verbonden installaties zijn:
-
- overspanningsbeveiligingen
- tramwaarschuwingslichtinstallaties;
- elektrische wisselbediening;
- elektrische wisselverwarming;
- spoorstaaf conditioneringen installatie;
- verlichting installatie;
- koppelautomaten;
- blikseminslag-overspanningsbeveiligingen;
- schakel- noodstop- en signaalinstallaties in remises en werkplaatsen.
a. Werkzaamheden aan met de bovenleiding verbonden installaties gebeuren volgens de standaardprocedure voor spanningsloos werken. Hierbij moet extra aandacht worden besteed aan het gevaar dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van eventuele hulpstroomketens.
11.5 Niet-elektrotechnische werkzaamheden
a. Niet-elektrotechnische werkzaamheden in de nabijheid van de onder spanning staande bovenleiding mogen worden uitgevoerd door leken (van 18 jaar en ouder), maar alleen onder voortdurend toezicht van minimaal een vakbekwaam persoon.
Schilderen
b. Bovenleidingmasten mogen worden geschilderd terwijl de bovenleiding onder spanning staat, maar alleen als de nabijheidszone van onder spanning staande delen niet binnen handbereik is. De overige masten (o.a. schakelmasten en masten voorzien van een overspanningsbeveiliging) moeten in spanningsloze toestand worden geschilderd. (Zie voor het vaststellen van de afstand ‘binnen handbereik’: Bijlage A)
c. Mens en middelen moeten minimaal 150 cm afstand houden tot spanning voerende delen. Hierbij moeten isolatoren, schakelaars en dergelijke ook als geheel onder spanning staand beschouwd worden. |
d. Voor bovenstaande werkzaamheden is een risico inventarisatie noodzakelijk welke door de installatieverantwoordelijke beoordeeld moet worden. |
Spandraden inhangen e. Spandraden mogen opgebost ingehangen worden aan één paal terwijl de bovenleiding onder spanning staat. Het overhalen van de draden mag alleen als de bovenleiding spanningsloos is. |
Snoeien
f. Snoeiwerkzaamheden mogen nabij de onder spanning staande bovenleiding worden uitgevoerd, zolang daarbij minimaal 150 cm afstand wordt bewaard tot onder spanning staande onderdelen. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld vallend snoeisel. In alle andere gevallen moeten de snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd bij een spanningsloze bovenleiding. |
g. Het snoeien van bomen mag vanaf de bovenleidingmontagewagen plaatsvinden in de nabijheid van de onder spanning staande bovenleiding, |
maar alleen onder voortdurend toezicht van minimaal een vakbekwaam persoon. |
maar alleen als het buiten de nabijheidszone kan gebeuren, anders moet de bovenleiding spanningsloos gemaakt worden. |
h. Het snoeien van bomen in de nabijheid van bovenleiding mag alleen als de bovenleiding spanningsloos is. Er moet rekening gehouden worden met het mogelijk vallen van de takken binnen de nabijheidszone van de bovenleiding. |
Hoogwerkers en klimmaterialen
i. Het gebruik van hoogwerkers en klimmaterialen zoals steigers en ladders in de omgeving van de bovenleiding is toegestaan, maar alleen als de nabijheidszone niet binnen handbereik is.
j. De installatieverantwoordelijke bepaalt of het klimmateriaal geaard of aan de retourstroominstallatie verbonden moet worden.
Werkzaamheden op bordessen in werkplaatsen
Zie hoofdstuk 14 voor bepalingen ten aanzien van het werken aan materieel op bordessen in werkplaatsen.