Skip to main content

4. Inleiding Laagspanning


4.1 Inleiding

Onder laagspanning wordt verstaan:

  1. extra lage spanning: een spanning die normaal niet hoger is dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt rimpelvrij (110 volt met maximale rimpel van 1,5% nominale spanning) bij gelijkspanning tussen geleiders of naar aarde; hieronder vallen ook SELV-, PELV- en FELV-ketens (zie NEN 1010) en; 
  2. lage spanning: een spanning die normaal niet hoger is dan 1000 volt bij wisselspanning of 1500 volt bij gelijkspanning.

De tractie energievoorzieningsinstallaties zijn volgens deze definitie laagspanningsinstallaties, maar vanwege het hoge vermogen en de complexiteit moet in deze installaties gewerkt worden met aparte veiligheidsvoorzieningen en procedures (zie deel 3).

a. Bij laagspanningsinstallaties in hoogspanningsruimten moet u voor het betreden van de ruimte beschikken over een aanwijzing voor hoogspanning. Dit is bijvoorbeeld het geval in veel tractiestations. Op locaties waarbij een fysieke afscheiding aanwezig is tussen de laag- en hoogspanningsinstallatie is door middel van een sleutelplan geborgd dat er niemand zonder aanwijzing voor hoogspanning bij de hoogspanningsinstallaties komt. 

Voorbeelden van laagspanningsinstallaties:

    • accu;
    • (automatische) treinbeïnvloeding, spoorbeveiliging;
    • halte installaties;
    • laadinstallaties en laadpalen, voor zover er AC spanning op staat (bij DC zie DEEL 3);
    • machines in werkplaatsen;
    • noodstroomvoorziening;
    • omroepinstallatie;
    • secundaire zijde lasapparatuur;
    • telefoon;
    • verkeersleidingsysteem;
    • verlichting in gebouwen, bij haltes enzovoorts;
    • wisselbesturing (soms werkt die op DC tractie spanning);
    • wisselverwarming.

Deze installaties werken met spanningen variërend van 12V= tot 400 V ~

4.2 Indeling soorten werk

Werkzaamheden met betrekking tot de laagspanningsinstallaties zijn verdeeld in de volgende categorieën:

    • standaard bedrijfsvoeringshandelingen;  
    • elektrotechnische onderhoudswerkzaamheden;
    • niet-elektrotechnische werkzaamheden.

De wijze van werken kan daarbij zijn:

    • spanningsloos;
    • op veilige afstand;
    • onder spanning.

Overeenkomstig het Arbeidsomstandighedenbesluit is het niet toegestaan om werkzaamheden onder spanning te verrichten, tenzij:

    • de dringende noodzaak van het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden is aangetoond en;
    • tot het uitvoeren van die werkzaamheden uitdrukkelijk opdracht is gegeven en;
    • de installatie geschikt is voor het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden en doeltreffende maatregelen zijn genomen om de aan die werkzaamheden verbonden gevaren te voorkomen.

Voor de werkwijzen ‘spanningsloos’ en ‘op veilige afstand’ zijn standaardprocedures opgesteld.
Voor het werken ‘onder spanning’ is geen standaardprocedure opgesteld. Voor het werken ‘onder spanning’ moet per geval bekeken worden wat de risico's zijn. Afhankelijk van de risico's moet beoordeeld worden wat de  te nemen maatregelen zijn.

In hoofdstuk 6: “werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties” is beschreven waarop de werkwijzen van toepassing zijn.

Voor een aantal zeer specifieke werkzaamheden, waarbij de standaardprocedures niet zonder meer toegepast kunnen worden, zijn aanvullende bepalingen opgesteld die elk in een apart hoofdstuk opgenomen zijn. Het betreft:

    • meten en beproeven, waarbij de aanwezigheid van bedrijfsspanning noodzakelijk is;
    • werken aan installaties voor treinbeveiliging;
    • werkzaamheden aan rollend materieel;
    • laswerkzaamheden.