13.1 Ruim uitschakelen tram- en metrovoeding bij calamiteiten
Om de risico's van een onder spanning staande stroomrail of bovenleiding bij een calamiteit in het tram- of metronet zo snel mogelijk uit te sluiten wordt er op afstand uitgeschakeld. Hiervoor zijn twee mogelijkheden:
Het uitschakelen wordt in beide situaties gecoördineerd door de cvl-bedienaar en uitgevoerd door de bedieningsdeskundige. Zie voor het ter plaatse veiligstellen van de installatie Hoofdstuk 11 (Bovenleiding) en Hoofdstuk 12 (Stroomrail). Ruim uitschakelen a. Ruim uitschakelen is alleen toegestaan als daartoe een dringende noodzaak is. De officier van dienst van de brandweer en de werkverantwoordelijke kunnen hiertoe een verzoek doen bij de CVL. Ook de cvl-bedienaar mag hiertoe besluiten. b. Het weer inschakelen van (delen van) een ruim uitgeschakeld gebied mag alleen in opdracht/met toestemming van een werkverantwoordelijke. Beperkt uitschakelen c. Beperkt uitschakelen bij een calamiteit is toegestaan als de plaats van het incident ten opzichte van de groep/sectie/voedingspunt eenduidig is vast te stellen en er ten behoeve van calamiteitbestrijding of hulpverlening geen direct contact nodig is met de stroomrail of bovenleiding. De werkverantwoordelijke beslist hierover. |
Bij calamiteiten kan de spanning voerende bovenleiding een onacceptabel risico zijn. In dit artikel is aangegeven hoe met de inzet van een VOP-calamiteiten het risico beheerst kan worden. TramnetVoor schakelen en aarden van de bovenleiding van het tramnet kunnen medewerkers van HTM-Regie en de brandweer geïnstrueerd en aangewezen worden als VOP-calamiteiten-tramnet. RR-netVoor het schakelen en aarden van het RR-net kunnen medewerkers van HTM-Regie opgeleid en vervolgens aangewezen worden als VOP-calamiteiten-RR-net. Voor het RR-net wordt bij een calamiteit waarbij de spanning voerende bovenleiding een onacceptabel risico vormt gebruik gemaakt van één van de 2 onderstaande procedures:
Het uitschakelen wordt in beide situaties gecoördineerd door -bedienaar bij de afdeling Regie en uitgevoerd door bedieningsdeskundige van het bedrijfsvoeringscentrum. Ruim uitschakelen
Documentnummer : P-2009-005 Documenttitel : Procedure “Ruim uitschakelen 750V bovenleiding RandstadRail ten behoeve van hulpverlening”. |
Beperkt uitschakelen
Documentnummer: I-2009-005 Documenttitel : Gebruikersinstructie Tractiemonitoring RandstadRail Den Haag CS – Leidscheveen - Zoetermeer
Opleiding VOP-calamiteiten Voor de vereiste kennis en vaardigheden voor VOP’er-calamiteiten-tramnet , respectievelijk VOP’ercalamiteiten-RR-net, is een opleiding ontwikkeld. De opleiding wordt afgesloten met een toets.Voor de aanwijzing tot VOP’er dienen de kandidaten de opleiding met een positief resultaat van de toets afgesloten te hebben. Inzet Brandweer HaaglandenVoor het (laten) schakelen, testen en aarden van bovenleiding kunnen met de Brandweer Haaglanden specifieke afspraken gemaakt worden. Daarbij dient tenminste vastgesteld te zijn:
Verantwoordelijkheid IVo IVo is verantwoordelijk voor de bewaking van de juiste naleving van de voorwaarden waaronder bij calamiteiten geschakeld en geaard wordt. De IVo is aanspreekpunt voor de Brandweer. |
Schakelen Tram Tunnel Grote Markt en VliettunnelVoor het uitschakelen van de spanning voerende bovenleiding bij een calamiteit in de tunnels zijn de tractie energievoorziening installaties voorzien van een afstandsbediening die is opgesteld bij de Regie bijsturing. Voor het uitschakelen en het aanbrengen van kortsluitverbindingen is een instructie opgesteld. De instructie geeft bindende regels voor:
De instructie is gebaseerd op de regels van het EVH en wordt als losstaand document verstrekt aan belanghebbenden. Documentnummer : I-2005-001 Documenttitel : SCHAKELINSTRUCTIE TTGM voor “voldoende onderrichte personen” van de Centrale verkeersleiding tijdens calamiteiten. Documentnummer : x-2005-xxx Documenttitel : SCHAKELINSTRUCTIE Vliettunnel voor “voldoende onderrichte personen” van de Centrale verkeersleiding tijdens calamiteiten. |
Bij een calamiteit kan het nodig zijn met de grootst mogelijke spoed schakelhandelingen te verrichten om een ongeval of uitbreiding van een ongeval te voorkomen.
Definitie Calamiteiten sectie: De stroomrail- of bovenleidingsectie waar de calamiteit plaats gevonden heeft.
DefinitieBuffer sectie(s): De extra sectie(s) direct voor- en achter een calamiteitensectie (in lengterichting) die ook worden afgeschakeld.Buffersecties hebben als doel te voorkomen dat elektrisch railmaterieel de spanning van een niet afgeschakelde sectie doorverbindt met de calamiteitensectie. Deze secties zijn noodzakelijk zolang de calamiteitensectie niet op de vaste kortsluitpunten kortgesloten is of kortgesloten is door vaste kortsluitschakelaars of 3-standenschakelaars. Indien een buffersectie geen nadelige gevolgen heeft voor de exploitatie kan deze gehandhaafd blijven nadat kortsluitvaste verbindingen in de calamiteitensectie aangebracht zijn. Een buffersectie is dus NIET kortgesloten.Ruim afschakelen en vierkant afschakelen Onder ruim afschakelen wordt verstaan het afschakelen van de betreffende stroomrail- of bovenleidingsectie(s) (calamiteitensectie) inclusief de eerstvolgende voorliggende én achterliggende, afzonderlijk afschakelbare sectie (in lengterichting). Deze laatste secties zijn dus de buffersecties. Vierkant afschakelen is als ruim afschakelen, echter inclusief alle noodzakelijke secties van naastgelegen sporen met hun bijbehorende buffersecties. Onder alle noodzakelijke secties van naastgelegen sporen worden verstaan die sporen naast de calamiteitensectie waarbij direct elektrocutie en/of aanrijdgevaar mogelijk is. Zo zal een naastliggend spoor afgeschakeld moeten worden als de bijbehorende stroomrail direct naast het calamiteitenspoor ligt. Let op, dit kan ook inhouden dat naastgelegen of kruisende sporen van ProRail afgeschakeld moeten worden. Zit er echter een perron, of een ander obstakel over een grotere lengte tussen, of ligt het calamiteitenspoor op een enkelsporig viaduct of tunneldeel dan hoeft het naastgelegen spoor niet afgeschakeld te worden. Een en ander te beoordelen aan de hand van een risico inventarisatie die achtereenvolgens door de bedieningsdeskundige en door de vakbekwaam persoon die gaat kortsluiten, gemaakt wordt.
|
TOELICHTING De risico inventarisatie is een zogenoemde last minute risico inventarisatie waarin de meest actuele informatie met betrekking tot de situatie ter plaatse wordt meegenomen. Hiervoor is geen invulling van papieren vereist. Proces en werkwijze De bedieningsdeskundige beoordeelt op basis van de hem beschikbare informatie of er bij een calamiteit ruim- of vierkant afgeschakeld wordt. Nadat de vakbekwaam persoon ter plaatse is en de aard en omvang van de calamiteit in ogenschouw genomen heeft kan de bedieningsdeskundige op grond van die informatie besluiten om het afgeschakelde gebied uit te breiden, dan wel te beperken. De consequenties van vierkant afschakelen kunnen voor de exploitatie groot zijn, echter veiligheid gaat altijd boven exploitatie. Waar mogelijk zal de bedieningsdeskundige zelf kortsluiten met afstand bedienbare kortsluiters. Waar geen afstand bedienbare kortsluiters aanwezig zijn plaatst een vakbekwaam persoon in het bijzijn van minimaal een vakbekwaam persoon de kortsluiters, meestal zijn dit de zogenaamde “snelle kortsluiters”. De kortgesloten werkplek, inclusief de afgeschakelde buffersecties, is nu aantoonbaar voldoende veilig om verantwoord aan het werk te kunnen gaan. In de Piet Hein tunnel mag de brandweer zelf de kortsluiters bedienen om een kortgesloten werkplek tot stand te brengen. Nadat de hulpdiensten met het werk gestart zijn wordt door een werkverantwoordelijke, in samenwerking met de bedieningsdeskundige, beoordeeld of de buffersecties weer ingeschakeld kunnen worden. Het inschakelen van de buffersecties mag echter pas plaatsvinden nadat eerst op de calamiteitensectie de kortsluitverbindingen op de vaste kortsluitpunten aangebracht zijn. De vaste kortsluitpunten bevinden zich altijd aan het begin en einde van een afzonderlijk afschakelbare sectie (daar waar invoeding vandaan kan komen). Aan het einde van de calamiteit wordt door de werkverantwoordelijke ter plaatse besloten dat de kortsluitverbindingen kunnen worden verwijderd. Dit wordt in zijn bijzijn uitgevoerd door minimaal een voldoend onderricht persoon. De werkverantwoordelijke neemt zelf contact op met de bedieningsdeskundige om te melden dat de kortsluiters zijn verwijderd en de secties geschikt zijn om weer spanning te voeren. De bedieningsdeskundige schakelt de secties weer in. |
TOELICHTING De werkverantwoordelijke mag ook zelf de kortsluiters verwijderen in het bijzijn van minimaal een voldoend onderricht persoon. Als de calamiteit alléén een voertuig betreft en duidelijk geen invloed op de infrastructuur heeft hoeft de werkverantwoordelijke niet ter plaatse te komen. Als het voertuig is gescheiden van bovenleiding of stroomrail mag de bedieningsdeskundige beslissen dat hij samen met de voldoend onderricht persoon de bovenleiding of stroomrail gaat inschakelen. Calamiteiten bij parallelloop of kruisingen met ProRail Bij vierkant afschakelen moeten indien van toepassing ook naastgelegen of kruisende sporen van ProRail afgeschakeld worden. In onderstaande figuur staat in geel gemarkeerd aangegeven op welke locaties dit van toepassing kan zijn. Een calamiteit kan bij GVB of bij ProRail beginnen. De bedieningsdeskundigen van beide organisaties communiceren met elkaar over de status. De bedieningsdeskundige van de organisatie die contact onderhoud met de overheidshulpdiensten functioneert als coördinerend. Voor de exacte afbakening van de gebieden waarin GVB en ProRail samen moeten gaan afschakelen en de afgesproken procedures en communicatie zie Parallelregeling ProRail / GVB. Externe incidenten Indien bij incidenten op last van overheidshulpdiensten stroomrail en/of bovenleiding spanningsloos gemaakt moeten worden, worden de betreffende secties door de bedieningsdeskundige met behulp van de centrale besturingsinstallatie afgeschakeld. In tunneltrajecten met op afstand bedienbare kortsluitschakelaars worden de kortsluitschakelaars door de bedieningsdeskundige bediend. Het procesmatige verloop is vervolgens conform de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk. |
13.2 Nieuwbouw en wijziging van tractie voedingsinstallaties
a. Wijzigingen van bestaande tractie voedingsinstallaties en uitbreiding van het tram- en metronet met nieuwe installaties moeten door de installatieverantwoordelijke beoordeeld worden in alle fasen van ontwerp, bouw en inbedrijfstelling.
Het betreft de Strategisch installatieverantwoordelijke |
b. Aanpassingen van bestaande installaties ten behoeve van de inpassing of koppeling van nieuwe installaties aan de bestaande installaties moeten vroegtijdig voorgelegd worden aan de installatieverantwoordelijke.