Lees bij alle aanduidingen van installatieverantwoordelijke voor GVB: Strategisch installatieverantwoordelijke, behalve als is vermeld dat het de Operationeel installatieverantwoordelijke betreft |
Lees bij alle aanduidingen van installatieverantwoordelijke voor HTM: installatieverantwoordelijke, behalve als is vermeld dat het de Operationeel Netcoordinator betreft |
6.1 Algemeen
Werkzaamheden aan, met of nabij elektrische installaties zijn te onderscheiden in standaard bedrijfsvoeringshandelingen, elektrotechnische onderhoudswerkzaamheden en niet-elektrotechnische werkzaamheden.
Werkzaamheden zijn als volgt onderverdeeld:
- Standaard bedrijfsvoeringshandelingen (Hoofdstuk 6.2):
- bedieningshandelingen;
- meten en beproeven;
- inspectie.
- Elektrotechnische onderhoudswerkzaamheden (Hoofdstuk 6.3):
- onderhoud en reparatie;
- wijziging of nieuwbouw;
- vervangingen.
- Niet-elektrotechnische werkzaamheden (Hoofdstuk 6.4).
6.2 Standaard bedrijfsvoeringshandelingen
6.2.1 Inleiding
a. Alle standaard bedrijfsvoeringshandelingen moeten zijn goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke. Voltooiing van deze bedrijfsvoeringshandelingen moet aan de installatieverantwoordelijke worden gemeld of aan een door hem aangewezen werkverantwoordelijke.
het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke. |
het betreft de Operationeel Netcoordinator |
b. Standaard bedrijfsvoeringshandelingen mogen volgens de norm onder bepaalde omstandigheden onder spanning worden verricht, tenzij anders is bepaald.
c. Wanneer het risico bestaat dat ongeïsoleerde actieve delen worden aangeraakt, moet het personeel dat de standaard bedrijfsvoeringshandeling verricht, persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken en voorzorgsmaatregelen nemen tegen direct aanrakingsgevaar en de gevolgen van kortsluiting en vlambogen.
6.2.2 Bedieningshandelingen
Bedieningshandelingen zijn handelingen bedoeld om:
-
- de elektrische toestand van een elektrische installatie te wijzigen (ter plaatse of op afstand);
- elektrisch materieel te gebruiken;
- materieel aan te sluiten of los te nemen;
- materieel aan of uit te schakelen.
Hieronder vallen niet de handelingen door leken aan installaties die zijn ontworpen voor het gebruik door leken, zoals het inschakelen van een lamp, het insteken of uittrekken van een contactstop (‘stekker’) enzovoorts.
Een bijzondere vorm van een bedieningshandeling is het uitschakelen en opnieuw inschakelen van installaties in samenhang met de uitvoering van werkzaamheden:
a. Uitschakelen vóór of inschakelen na spanningsloos werken moet worden uitgevoerd door tenminste een voldoende onderrichte persoon.
b. Installaties voorzien van afstandbediening moeten op afstand bediend worden, tenzij dit niet mogelijk is.
Het format schakelbericht en de details van de procedure voor het opstellen, goedkeuren en uitvoeren van de schakelberichten is op te vragen bij de installatieverantwoordelijke.
6.2.3 Meten en beproeven
Het begrip meten omvat alle handelingen die nodig zijn om de fysische gegevens van een elektrische installatie te bepalen. Het begrip beproeven omvat alle handelingen die nodig zijn om de goede werking of de elektrische, mechanische of thermische toestand van een elektrische installatie, inclusief beschermingsvoorzieningen en veiligheidsketens, te controleren.
a. Metingen en beproevingen moeten worden uitgevoerd door tenminste een voldoende onderrichte persoon.
b. Het aansluiten en losnemen van de test- en meetapparatuur gebeurt spanningsloos.
In de NEN 3140 is een aantal meet- en beproevingsmethoden beschreven. Deze methoden verdienen de voorkeur.
6.2.4 Inspectie
Het doel van een inspectie is:
-
- te controleren of een elektrische installatie voldoet aan de technische voorschriften en veiligheidsvoorschriften, zoals omschreven in de desbetreffende normen en hierbij rekening houdend met de door de fabrikant gestelde eisen;
- gebreken te ontdekken die zich na ingebruikstelling kunnen voordoen en de veilige bedrijfsvoering kunnen belemmeren.
Een inspectie kan bestaan uit een visuele controle, een meting en/of een beproeving.
6.2.5 Inspectie van vaste installaties
a. Inspecties van vaste installaties moeten worden uitgevoerd door tenminste een vakbekwaam persoon die ervaring heeft met het inspecteren van gelijksoortige installaties.
b. Bij inspectie van vaste installaties moet worden uitgegaan van tenminste de veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de oorspronkelijke aanleg van de installatie, tenzij anders bepaald door het bevoegde gezag.
c. De installatieverantwoordelijke is ervoor verantwoordelijk dat ten aanzien van de inspectie van de vaste installatie het volgende wordt bepaald en schriftelijk wordt vastgelegd:
-
- de te inspecteren installaties of delen daarvan;
- de uit te voeren inspecties;
- de tijd tussen twee opeenvolgende inspecties;
- de representatieve steekproef.
Hierbij moet gebruik worden gemaakt van de installatie specifieke onderhoudsvoorschriften en paragraaf 5.3.3 en 5.101 van
NEN 3140. Voor het vaststellen van de inspectiefrequentie en de steekproef kan gebruik worden gemaakt van de Bijlagen 'Het bepalen van de tijd tussen twee opeenvolgende inspecties van elektrische arbeidsmiddelen' en 'Het bepalen van de steekproef bij inspecties' van NEN 3140.
d. De resultaten van een inspectie moeten worden vastgelegd in inspectierapporten. Deze inspectierapporten worden aangeboden aan de installatieverantwoordelijke die deze ook beheert. Eventueel noodzakelijke herstelmaatregelen moeten worden getroffen in opdracht van de installatieverantwoordelijke, binnen de in het rapport gestelde termijn.
6.3 Elektrotechnische onderhoudswerkzaamheden
6.3.1 Onderhoud en reparaties
Het doel van onderhoud en reparaties is de vaste elektrische installaties en de elektrische arbeidsmiddelen in de vereiste toestand te houden of weer te brengen.
a. Elektrotechnisch onderhoud en reparaties moeten worden uitgevoerd door tenminste voldoende onderrichte personen.
b. De onderhoudsprocedures moeten zijn goedgekeurd door de installatieverantwoordelijke.
het betreft de operationeel installatieverantwoordelijke. |
het betreft de Operationeel Netcoordinator |
Tijdelijke onderbreking
c. Bij tijdelijke onderbreking van de onderhouds- of reparatiewerkzaamheden moet de werkverantwoordelijke alle noodzakelijke maatregelen nemen om toegang tot ongeïsoleerde actieve delen te voorkomen en het onbevoegd in bedrijf nemen van de elektrische installatie te verhinderen. (Een korte onderbreking als gevolg van rustpauzes, weersinvloeden e.d., waarbij de onmiddellijke omgeving van de werkplek niet wordt verlaten, wordt niet als onderbreking beschouwd.)
Beëindiging van de onderhoudswerkzaamheden
d. Aan het eind van de onderhouds- of reparatiewerkzaamheden moet de status van de elektrische installatie schriftelijk worden geregistreerd.
e. Aan het eind van de onderhouds- of reparatiewerkzaamheden moet de werkverantwoordelijke de status van de elektrische installatie schriftelijk ter beschikking stellen aan de operationeel installatieverantwoordelijke. |
6.3.2 Wijziging of nieuwbouw
Tot wijziging en nieuwbouw worden ook gerekend sloop (afkoppelen installatie) en wijzigingen in de beveiliging.
a. Voor de inbedrijfstelling van een gewijzigde of nieuwe installatie moet deze gemeten en beproefd worden. Het meet- en beproefplan vereist de instemming van de installatieverantwoordelijke. Bij de overdracht van de installatie aan de installatieverantwoordelijke wordt de status van de installatie schriftelijk vermeld.
6.3.3 Vervangingen
Tot ‘vervangingen’ worden gerekend het vervangen van smeltpatronen en het vervangen van lampen. Alle overige vervangingen van componenten of onderdelen moeten worden beschouwd als onderhouds- of reparatiewerkzaamheden.
Vervanging van smeltpatronen
a. Smeltpatronen moeten door ten minste een voldoende onderricht persoon geplaatst of verwijderd worden.
b. Smeltpatronen moeten in spanningsloze toestand worden vervangen, tenzij anders is bepaald.
c. Als een smeltpatroon, niet spanningsloos kan worden geplaatst of verwijderd, dan moet dit stroomloos gebeuren.
d. Mespatronen moeten door ten minste een vakbekwaam persoon uitgenomen of geplaatst worden met daarvoor bedoeld gereedschap. Indien bij het uitnemen of plaatsen van mespatronen gevaar kan ontstaan, moeten afdoende persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt worden.
Vervanging van lampen en toebehoren
e. Lampen en uittrekbare delen, zoals starters, mogen door leken onder spanning worden vervangen, maar alleen als de hulpmiddelen en geopende armaturen volledige bescherming bieden tegen directe aanraking en persoonlijk letsel. In alle andere gevallen moet de vervanging worden beschouwd als een reparatie en dienovereenkomstig worden uitgevoerd.
6.4 Niet-elektrotechnische werkzaamheden
a. Niet-elektrotechnische werkzaamheden in een laagspanningsruimte mogen worden uitgevoerd door:
-
- leken, maar alleen onder voortdurend toezicht van tenminste een voldoende onderricht persoon;
- tenminste voldoende onderrichte personen.
b. Personen die niet-elektrotechnische werkzaamheden in de nabijheid van niet voldoende geïsoleerde, onder spanning staande actieve delen uitvoeren, moeten (ook met hun gereedschap) op tenminste 50 centimeter afstand van de ongeïsoleerde actieve delen blijven.