Skip to main content

14. Voer- en vaartuigen, werkplaatsen en remises


14.1 Inleiding

Werkzaamheden aan elektrische installaties in voer- en vaartuigen en in werkplaatsen en remises rollend materieel worden in principe verricht volgens de standaardprocedures uit Hoofdstuk 10, 11 en 12. Er zijn wel enkele afwijkende/aanvullende bepalingen van kracht.

De in dit hoofdstuk genoemde aanwijzingsniveaus betreffen zowel aanwijzingen voor de installatiedelen 'stroomrail' en 'bovenleiding' van de installatie Energievoorziening (Ev) als aanwijzingen voor  de installatie Metromaterieel (Mm), Trammaterieel (Tm) of Busmaterieel (Bm) of Elektrische voertuigen die niet op het spoor rijden (ev). Welke installatie bedoeld wordt is met de afkorting vermeld.

Afbakening van installaties

Installaties in werkplaatsen en remises worden beheerd door een andere afdeling dan GVB Infra. Hetzelfde geldt voor installaties in voer- en vaartuigen. Dit EVH is op die installaties niet van toepassing.

 

Installatiedelen in remises en werkplaatsen die onlosmakelijk onderdeel zijn van de TEV-installatie zijn in beheer bij GVB Infra B.V. en vallen dus wel onder dit EVH.

 

In werkplaatsen en remises bevinden zich veiligheidsinstallaties die bedoeld zijn om elektrocutie van personeel dat aan de voertuigen werkt door TEV installaties te voorkomen. Deze veiligheidsinstallaties zijn deels beheer bij de remises en werkplaatsen zelf. De beheergrens bevindt zich op de klemmenstrook in het gelijkrichterstation of de schakelkast. De kabel die daarvandaan het gelijkrichterstation of schakelkast verlaat hoort bij de remise of werkplaats; de klemmenstrook hoort bij de TEV installatie van GVB Infra B.V..

 

Bedrijfsvoeringtaken

De taken “bewaken en schakelen op afstand” worden uitgevoerd door:

  • bedieningsdeskundigen van GVB;

Handmatig schakelen wordt uitgevoerd door of namens:

  • werkverantwoordelijken. (altijd door iemand met een aanwijzing)

De taken gericht op borging van een betrouwbare en veilige installatie door onderhoud en één op één vernieuwing wordt gerealiseerd door GVB Infra B.V. of aannemers.

 

De taken gericht op wijziging, uitbreiding en sloop van de installaties wordt gerealiseerd door GVB Infra B.V. of aannemers.

14.2 Metro en metrowerkplaats

Werkzaamheden aan metromaterieel worden verricht volgens de standaardprocedures uit Hoofdstuk 10, 11 en 12. In verband met het specifieke gevaar veroorzaakt door de vrij toegankelijke stroomafnemers (vier per metrostel) en pantograaf en de complexiteit van de installatie, is een aantal aanvullende bepalingen opgesteld, die met name bedoeld zijn om het meten en beproeven en verplaatsen van metromaterieel veilig te laten verlopen.

 

Bij het testen of beproeven van een metrorijtuig kan het voorkomen dat het rijtuig op een externe voeding wordt aangesloten. Dit kan  zijn de ‘walvoeding’ (400 Volt wisselspanning) of de ‘tractievoeding’ met  behulp van de trolley (750 volt gelijkspanning). Bovendien kan de tractievoeding worden aangesloten om het materieel op eigen kracht te verplaatsen binnen de werkplaatsen.

 

a. Het aansluiten (en weer afkoppelen) van een metrorijtuig op de walvoeding (400 volt) moet, in overleg met en na waarschuwing van al het overige personeel dat aan het betreffende rijtuig werkzaamheden verricht, gebeuren door minimaal een vakbekwaam persoon Mm.

 

b. Het aansluiten van een metrorijtuig op de tractievoeding (750 volt) met behulp van de trolley mag uitsluitend geschieden in opdracht van de werkverantwoordelijke Mm, door minimaal een voldoende onderricht persoon Ev.

 

c. Het afkoppelen van de tractievoeding mag gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon Ev.

 

d. Het inschakelen van de trolleyinstallatie mag uitsluitend geschieden door minimaal een werkverantwoordelijke Mm. Dit is beveiligd middels een sleutelprocedure. 

 

Werkbordessen metro

In de metrowerkplaatsen zijn bordessen ten behoeve van het werken op het dak van de voertuigen. Het betreden van deze bordessen is geregeld middels een sleutelprocedure. Technisch is geborgd dat de trolley spanningsloos is als het voertuig geheven wordt.

 

e. Het betreden van de bordessen mag gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon Ev.

 

f. Een leek mag de bordessen uitsluitend betreden na een instructie van minimaal een voldoende onderricht persoon Ev. 

 

Wasspoor

De werkplaatsen aan de Waalhaven en de 's-Gravenweg beschikken over een afgeschermd wasspoor. De benodigde spanning ten behoeve van het in- en uitrijden van het materieel komt via een aldaar geplaatste stroomrail. Het veilig in- en uitrijden van het wasspoor onder spanning is technisch geborgd. 

 

g. Het veilig betreden van de ruimte van het wasspoor is geborgd middels een installatie en procedure.  

 

h. Het veiligstellen en weer opheffen van de veiligheidsmaatregelen van de stroomrail in de wasstraat in verband met werkzaamheden nabij de stroomrail, mag gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon Ev.

 

i. Het inschakelen van de tractiespanning van het wasspoor is beveiligd middels een sleutelprocedure.

In de Lijnwerkplaats Metro (LWP) is bovenleiding aanwezig. Voor het uitvoeren van schakelhandelingen worden personen aangewezen met voldoende kennis en vaardigheid. Deze aanwijzingen moeten door de SIV zijn geaccepteerd voor zij daadwerkelijk mogen schakelen.

 

j. Het veiligstellen en weer opheffen van de veiligheidsmaatregelen van de bovenleiding in de LWP in verband met werkzaamheden aan voertuigen, mag gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon LWP.

14.3 Tram en tramwerkplaats en -remise

Deze paragraaf is ook van toepassing voor Randstadrail voertuigen

 

Werkzaamheden aan trammaterieel worden verricht volgens de standaardprocedures uit Hoofdstuk 10 en 11. Voor het testen van trammaterieel kan het echter noodzakelijk zijn de trams aan te sluiten op een elektrische voeding.

 

In verband met specifiek gevaar veroorzaakt door de mogelijk vrij toegankelijke spanningsvoerende delen, ten tijde van het testen, beproeven en/of protocolleren, en de complexiteit van de installatie is een aantal aanvullende bepalingen opgesteld.

 

Bij het testen, beproeven en protocolleren van een tramrijtuig kan het voorkomen dat het rijtuig op een externe voeding wordt aangesloten. Dit kan zijn:

    • een tractievoeding (600 volt, gelijkspanning) door de pantograaf tegen de in de remise/werkplaats aanwezige bovenleiding op te laten;
    • een depotvoeding (400 volt, 3 fasen wisselspanning) door middel van een kabel;
    • een depotvoeding (24 volt, gelijkspanning) door middel van een kabel. In de werkplaatsen wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van de aanwezige bovenleidingspanning d.m.v. de pantograaf en in uitzonderlijke gevallen van een depotvoeding (400 volt en/of 24 volt).

    • een walvoeding (600volt, gelijkspanning) middels een steker te verbinden met de tram;  
    • een walvoeding (230/400volt, wisselspanning) middels een steker te verbinden met de tram.

a. Het aansluiten van een tram/RR-rijtuig op de bovenleiding d.m.v. het oplaten van de pantograaf tegen de rijdraad in verband met werkzaamheden aan het rijtuig moet, in overleg met en na waarschuwing van al het overige personeel dat aan het betreffende rijtuig werkzaamheden verricht, gebeuren door minimaal een vakbekwaam persoon. 

b. Het aansluiten van een tramrijtuig op de bovenleiding door het oplaten van de pantograaf tegen de rijdraad in verband met werkzaamheden aan het rijtuig moet, in overleg met en na waarschuwing van al het overige personeel dat aan het betreffende rijtuig werkzaamheden verricht, gebeuren door minimaal een vakbekwaam persoon Tm.

 

c. Het aansluiten (en weer afkoppelen) van een tramrijtuig op de depotvoedingen (400 volt en 24 volt) moet, in overleg met en na waarschuwing van al het overige personeel dat aan het betreffende rijtuig werkzaamheden verricht, gebeuren door minimaal een vakbekwaam persoon Tm.

 

Betreden bordessen tram

In de tramwerkplaatsen zijn bordessen ten behoeve van het werken op het dak van de voertuigen. Het betreden van bordessen die zijn voorzien van bovenleiding is geregeld middels een sleutelprocedure waarmee geborgd is dat er geen spanning op de bovenleiding staat als het bordes betreden wordt.

 

d. Het betreden van de bordessen met bovenleiding mag gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon Ev.

 

e. Een leek mag de bordessen met bovenleiding uitsluitend betreden na een instructie van minimaal een voldoende onderricht persoon Ev. 

 

f. In afwijking van de standaardprocedure voor spanningsloos werken is het niet verplicht om bij het betreden van een bordes met bovenleiding een zichtbare kortsluiting te plaatsen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • de bovenleiding is door de automaat veiliggesteld ('aan aarde gelegd'), 
    • opnieuw inschakelen wordt voorkomen door een sleutelprocedure en
    • de groene signaleringslampen branden. 

Aan deze voorwaarden wordt uitsluitend voldaan op de werkplekken WP2b en WP3b in de remise Beverwaard, omdat die installatie daar voor ontworpen is (‘fail safe’).  

In de remises Lekstraat en Havenstraat en de Hoofdwerkplaats Rail (HWR) is bovenleiding aanwezig. Voor het uitvoeren van schakelhandelingen worden personen aangewezen met voldoende kennis en vaardigheid. Deze aanwijzingen moeten door de SIV zijn geaccepteerd voor zij daadwerkelijk mogen schakelen.

 

g. Het veiligstellen en weer opheffen van de veiligheidsmaatregelen van de bovenleiding in de remises en HWR in verband met werkzaamheden aan voertuigen, mag gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon met aanwijzing voor de betreffende locatie.

14.4 e-voertuigen

14.4.1 Inleiding

Deze paragraaf gaat over werken aan (deels) elektrische voertuigen die niet op spoor rijden en is gebaseerd op de NEN 9140, die is gebaseerd op de NEN 3140.

Deze voertuigen kunnen zijn:

    • voertuigen met hybride aandrijving
    • voertuigen met alleen elektrische aandrijving, of
    • voertuigen met elektrische aandrijving en verbrandingsmotor. 

Concreet gaat het om Hybride bussen, Elektrische bussen (Ebus) en Elektrische auto's.

e-voertuigen kennen enkele specifieke gevaren voortkomend uit:

    • de grote hoeveelheid opgeslagen elektrische energie (in de batterijpakketten);
    • de gevaarlijke chemische stoffen die uit de batterijen kunnen vrijkomen;
    • de aanwezige hogere (aanrakingsgevaarlijke) elektrische spanningen;
    • mogelijk onverwacht voertuiggedrag (spontane bewegingen).

Deze paragraaf geeft geeft specifieke eisen voor:

    • het veilig werken aan elektrisch aangedreven voertuigen (e-voertuigen) door het wegnemen van elektrische gevaren;
    • veilige opslag van (vermoedelijk) beschadigde e-voertuigen en elektrisch gevaarlijke onderdelen van e-voertuigen.
14.4.2 Personen en specifieke aanwijzingen

Eigenaar: persoon die het e-voertuig op naam heeft staan en opdrachtgever is voor de eraan te verrichten werkzaamheden.

 

Werkgever: persoon die de direct verantwoordelijke is voor het veilig werken aan de e-voertuigen.

Opmerking 1 bij de term: De persoon installatieverantwoordelijke, zoals bedoeld in NEN 3140, bestaat in het toepassingsgebied van NEN 9140 meestal niet. Daarom is deze persoon gesplitst in de personen werkgever en eigenaar.
Opmerking 2 bij de term: Deze persoon kan de werkgever of een gedelegeerde persoon namens de werkgever zijn.
Opmerking 3 bij de term: Delen van deze verantwoordelijkheid kunnen op basis van noodzaak worden gedelegeerd aan bijvoorbeeld een leverancier of fabrikant.

 

Jeugdigen mogen niet de toestand van een e-voertuig vaststellen en mogen alleen onder voldoende toezicht en onder verantwoordelijkheid van een ev-werkverantwoordelijke aan e-voertuigen werken.

 

Ev-vakbekwaam persoon, ev-VP: Vakbekwaam persoon die direct verantwoordelijk is voor de veiligheid ten aanzien van werkzaamheden die elektrische gevaren kunnen opleveren bij het werken aan e-voertuigen.

Een ev-vakbekwaam persoon mag worden aangewezen als ev-werkverantwoordelijke voor:

    •  standaard onderhoudswerkzaamheden;
    •  werkzaamheden aan onbeschadigde auto’s.

Ev-voldoende onderricht persoon,  ev-VOP: persoon die is aangewezen en die voldoende is geïnstrueerd voor het uitvoeren van werkzaamheden met bekende, beperkte elektrische gevaren aan e-voertuigen en die in staat is deze elektrische gevaren te onderkennen en die tevens door het nemen van maatregelen deze gevaren kan voorkomen.

 

Ev-werkverantwoordelijke, ev-WV: persoon die is aangewezen en die direct verantwoordelijk is voor de veiligheid ten aanzien van werkzaamheden die elektrische gevaren kunnen opleveren bij het werken aan e-voertuigen.

Opmerking 1 bij de term: Een ev-werkverantwoordelijke moet minimaal het kennisniveau van een ev-vakbekwaam persoon hebben. Verder is kennis van de inhoud van de NEN 9140 noodzakelijk.

 

Voorwaarden voor de aanwijzingen

Bij de beoordeling van de ev-vakbekwaamheid van personen moet worden gekeken naar:

    • basiskennis op het gebied van elektriciteit;
    • kennis op het gebied van e-voertuigen;
    • ervaring met e-voertuigen;
    • inzicht in de staat waarin het e-voertuig verkeert;
    • inzicht in de gevaren die kunnen optreden tijdens de werkzaamheden;
    • inzicht in de veiligheidsmaatregelen die moeten worden getroffen;
    • de vaardigheid om steeds te beoordelen of de werkzaamheden kunnen worden voortgezet;
    • specifieke instructies van de fabrikant van het e-voertuig.
14.4.3 Organisatie bij werkzaamheden

a.  Elk e-voertuig moet onder verantwoordelijkheid van één persoon worden geplaatst, de ev-werkverantwoordelijke.

 

b. De toegang tot gemarkeerde gebieden of ruimten met elektrisch gevaar moet aan regels zijn gebonden. De regels opstellen en de controle daarop zijn de verantwoordelijkheid van de werkgever.

 

c. De elektrische veiligheid bij alle werkzaamheden moet onder verantwoordelijkheid van één natuurlijke persoon worden geplaatst, de ev-werkverantwoordelijke.

OPMERKING 1 De ev-werkverantwoordelijke kan tot het personeel van de eigen organisatie of een andere organisatie behoren.
OPMERKING 2 Bij bergingsbedrijven en hulpverleningsorganisaties is er vaak geen ev-werkverantwoordelijke op locatie. Er hoeft geen ev-werkverantwoordelijke aanwezig te zijn , maar dan wel ev-vakbekwame personen en ev-voldoende onderrichte personen:

    • als de werkzaamheden alleen bestaan uit spanningsloos werken, meten en bedienen;
    • bij standaard bergingswerkzaamheden;
    • bij standaard reparatiewerkzaamheden niet zijnde HV-werkzaamheden;
    • bij werkzaamheden aan onbeschadigde auto’s;  als de elektrische veiligheid bij werkzaamheden door de werkgever in de aanwijzing is geborgd.

Hybride bus

 

De componenten en kabels met 650 volt bevinden zich onder andere op het dak, in de motorruimte, op de midden- en achteras en op enkele ruitstijlen. Kabels en componenten met een spanning hoger dan 50 volt zijn gemarkeerd  met een waarschuwing 'hoge spanning' en oranje van kleur.

 

d. Het ten behoeve van werkzaamheden veiligstellen van een hybride bus mag geschieden door minimaal een vakbekwaam persoon Bm.

 

e. Het weer inschakelen van een hybride bus mag geschieden door minimaal een vakbekwaam persoon Bm. Dit is bij voorkeur dezelfde persoon die de hybride bus heeft veiliggesteld. Anders moet de werkverantwoordelijke Bm de hybride bus weer inschakelen.

 

f. Het uitschakelen van een hybride bus bij een calamiteit mag geschieden door een leek door het indrukken van een 'nooduitschakeling'-knop of het uitnemen van de contactsleutel.

14.4.4 Aard van de werkzaamheden

Inleiding

Het werken aan e-voertuigen kan onder diverse omstandigheden plaatsvinden. Deze omstandigheden zijn van invloed op de risico’s die zich bij de werkzaamheden kunnen voordoen. Met deze risico's moet rekening worden gehouden.
Er wordt onderscheid gemaakt in:

    • onderhoud en reparatie in de werkplaats;
    • werkzaamheden buiten;
    • schadeherstel;
    • demontage (‘end of life’);
    • pechhulp;
    • noodhulp;
    • berging;
    • stalling.

Hieronder volgen specifieke bepalingen voor een aantal van deze situaties. Voor meer informatie zie bijlage E en NEN 9140 hoofdstuk 7.

 

Onderhoud en reparatie in de werkplaats

a. Bij onderhoud en reparatie van een e-voertuig in de werkplaats moet een risico-inschatting worden gemaakt door de ev-werkverantwoordelijke. Deze risico-inschatting moet voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden worden gemaakt. Deze inschatting wordt gemaakt aan de hand van de werkopdracht en de toestand waarin het e-voertuig zich bevindt.

 

Werkzaamheden buiten

b. Bij onweer, of onweersdreiging is het verboden op het dak van elektrische bussen te komen.

 

Demontage (‘end of life’)

c. Bij demontage van een e-voertuig in de werkplaats moet een risico-inschatting worden gemaakt door de ev-werkverantwoordelijke. Deze risico-inschatting moet voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden worden gemaakt. Deze inschatting wordt gemaakt aan de hand van de toestand waarin het e-voertuig zich bevindt. De demontagewerkzaamheden moeten volgens instructies van de fabrikant worden uitgevoerd.

 

d. De opslag van ter demontage aangeboden e-voertuigen en elektrisch gevaarlijke onderdelen moet zo gebeuren dat die e-voertuigen dan wel onderdelen geen gevaar vormen voor de medewerkers en de omgeving. Het batterijpakket moet bij de eerste gelegenheid, en ten minste binnen de wettelijke termijn van 10 dagen, worden uitgebouwd en veilig opgeslagen, om het risico van vrijkomen van giftige en/of brandbare stoffen te beperken.

 

e. Voor het bepalen van de te nemen maatregelen bij aanvang van demontage volgt de ev-werkverantwoordelijke de NEN 9140.

 

Noodhulp

Noodhulp vindt plaats als er:

    • gevaar is voor mensenlevens, en
    • directe actie nodig is (onder tijdsdruk).

f. Er moet altijd rekening worden gehouden met de eigen veiligheid van de hulpverlener.
De toestand van het e-voertuig kan instabiel zijn. Destructieve handelingen aan het e-voertuig kunnen noodzakelijk zijn voor slachtofferhulp in of om het e-voertuig.

 

g. Controleer echter altijd de toestand van het voertuig op:

    • onbedoeld in beweging komen;
    • aanrakingsgevaar onveilige spanning;
    • uitgassen van een batterij;
    • brandgevaar.

Berging

Berging bestaat uit diverse werkzaamheden zoals takelen, op- en afladen en transporteren van een e-voertuig dat zich niet meer kan of mag verplaatsen.
De toestand van het e-voertuig kan instabiel zijn. Dit geldt vooral voor de batterijpakketten en condensatoren. Er kan een risico bestaan op zelfontbranding, ongewenst in beweging komen en aanrakingsgevaarlijke spanning.

 

h. Inspecteer bij berging altijd het HV-systeem en de batterij en toets of een brandweermelding noodzakelijk is.

 

i. Er moet altijd rekening worden gehouden met de eigen veiligheid van de hulpverlener/berger.

 

j. Controleer ook altijd de toestand van het voertuig op:

    • onbedoeld in beweging komen;
    • aanrakingsgevaar onveilige spanning;
    • uitgassen van een batterij;
    • brandgevaar.

Stalling

Na een incident of calamiteit wordt een e-voertuig dat zich niet meer kan of mag verplaatsen (of delen daarvan) gestald in afwachting van verdere werkzaamheden aan het e-voertuig.

De toestand van het e-voertuig kan instabiel zijn. Dit geldt vooral voor de batterijpakketten en condensatoren. Er kan een risico bestaan op zelfontbranding, ongewenst in beweging komen en aanrakingsgevaarlijke spanning.
k. Raadpleeg de ev-werkverantwoordelijke over de te nemen maatregelen om alsnog veilig te kunnen werken of het e-voertuig op een veilige wijze apart te zetten om extra gevaar voor mens en omgeving te voorkomen.

14.4.5 Metingen

Onder metingen worden alle activiteiten begrepen die nodig zijn om elektrische waarden te bepalen.
Metingen moeten worden uitgevoerd door:

    • ev-werkverantwoordelijken,
    • ev-vakbekwame personen,
    • ev-voldoende onderrichte personen, of
    • leken, uitsluitend onder toezicht van ten minste een ev-vakbekwaam persoon.

Voor het meten moeten geschikte en veilige meetinstrumenten worden gebruikt. Deze meetinstrumenten moeten worden gecontroleerd vóór het gebruik en waar relevant na het gebruik.

a. Meetapparatuur waarmee wordt gemeten aan e-voertuigen moet ten minste voldoen aan categorie III, geldend voor de desbetreffende spanning. Dit geldt niet alleen voor het meetinstrument, maar ook voor de gebruikte meetleidingen en meetpennen.

 

b. De ev-werkverantwoordelijke moet bepalen voor welke metingen welke instrumenten mogen worden gebruikt en in welke situaties vanwege de risico's het dragen van bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen tijdens de meting verplicht is. Hij interpreteert hiervoor de regels uit de NEN 9140 naar de daadwerkelijke situaties.