Skip to main content

12. Stroomrail


Bij situaties die in dit hoofdstuk niet expliciet zijn genoemd moeten de standaardprocedures uit Hoofdstuk 9  worden gehanteerd. De in dit hoofdstuk genoemde aanwijzingsniveaus betreffen aanwijzingen voor de installatiedelen 'stroomrail' van de installatie Energievoorziening (Ev).

12.1 Vaststellen spanningsloosheid

In aanvulling op de standaardprocedure ‘spanningsloos werken’ is er ten aanzien van het vaststellen van de spanningsloze toestand van de stroomrail het volgende bepaald:

a. Een voldoende onderricht persoon mag voor het vaststellen van de spanningsloosheid uitsluitend gebruik maken van een door de installatieverantwoordelijke, specifiek voor het testen van de stroomrail, toegelaten spanningstester.

b. Een voldoende onderricht persoon met een elektrotechnische opleiding op EQF-niveau 2 kan van de installatieverantwoordelijke schriftelijk ontheffing krijgen om voor het vaststellen van de spanningsloosheid gebruik te maken van een andere dan specifiek voor het testen van de stroomrail toegelaten spanningstester.

12.2 Werkzaamheden nabij de stroomrail

a. Werkzaamheden mogen in de nabijheid van de onder spanning staande stroomrail worden uitgevoerd door leken onder toezicht van tenminste een voldoende onderricht persoon, maar alleen als de stroomrail met het lichaam of gereedschap niet dichter wordt genaderd dan

 50 centimeter.

100 centimeter.

onmiddellijk voorafgaand aan de werkzaamheden moet het personeel aanvullend wordt geïnstrueerd over de aan te houden veilige werkafstand door de werkverantwoordelijke of, in zijn opdracht, door tenminste een voldoende onderricht persoon (zone 2 in figuur 12.2).

b.  Als alleen gereedschap gebruikt wordt korten dan 25 centimeter moet onmiddellijk voorafgaand aan de werkzaamheden het personeel aanvullend wordt geïnstrueerd over de aan te houden veilige werkafstand door de werkverantwoordelijke of, in zijn opdracht, door tenminste een voldoende onderricht persoon. Leken mogen dan zonder voortdurend toezicht werken.


Figuur 12‑1 Stroomrail ten opzichte van spoorstaaf

c. Aangewezen personen mogen in de nabijheid van de onder spanning staande stroomrail werkzaamheden uitvoeren, maar alleen als de stroomrail en spanningvoerende stroomafnemers met het lichaam of gereedschap niet dichter genaderd wordt dan 50 centimeter. Onmiddellijk voorafgaand aan de werkzaamheden moeten alle medewerkers aanvullend geïnstrueerd worden door de werkverantwoordelijke of, in diens opdracht, door ten minste een voldoende onderricht persoon.

d. Werkzaamheden mogen in de nabijheid van de onder spanning staande stroomrail worden uitgevoerd door tenminste voldoende onderrichte personen, maar alleen als de stroomrail met het lichaam of gereedschap niet dichter wordt genaderd dan de binnenzijde van de dichtstbijzijnde spoorstaaf en het personeel onmiddellijk voorafgaand aan de werkzaamheden aanvullend wordt geïnstrueerd over de aan te houden veilige werkafstand door de werkverantwoordelijke of, in zijn opdracht, door tenminste een voldoende onderricht persoon (zone 3 in figuur 12.2).

 

e. Werkzaamheden in de nabijheid van de stroomrail, waarbij de stroomrail met het lichaam of  gereedschap dichter wordt genaderd dan de binnenzijde van de dichtstbijzijnde spoorstaaf of 100 centimeter, moeten worden uitgevoerd volgens de standaardprocedure voor ‘spanningsloos werken’ of ‘werken in de  nabijheid van onder spanning staande delen’ (zone 4 in figuur 12.2).

Figuur 12‑2 Werkzones rond stroomrail

 

Snoeien
f. Het snoeien van bomen in de nabijheid van stroomrail mag alleen als de stroomrail spanningloos is. Er moet rekening gehouden worden met het mogelijk vallen van de takken binnen de nabijheidszone van de stroomrail.

12.3 Werkzaamheden aan de stroomrail

a. Werkzaamheden aan de stroomrail moeten in spanningsloze toestand geschieden.

Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden is er ten aanzien van het aarden het volgende bepaald: 

b. Bij werkzaamheden aan de stroomrail, waarbij de stroomrail wordt onderbroken, moet er aan beide zijden van de werkplek een zichtbare aarding worden aangebracht.

12.4 Schakelhandelingen

Het format schakelbericht en de details van de procedure voor het opstellen, goedkeuren en uitvoeren van de schakelberichten is op te vragen bij de installatieverantwoordelijke.

Het spanningsloos maken van de stroomrail in verband met werkzaamheden

a. Handelingen ten behoeve van het spanningsloos maken, veiligstellen en/of opnieuw inschakelen van de stroomrail in verband met werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door de werkverantwoordelijke of in zijn opdracht door minimaal een vakbekwaam persoon, tenzij anders is bepaald.

b. Handelingen ten behoeve van het spanningsloos maken en veiligstellen van de stroomrail in verband met werkzaamheden, mogen in opdracht van de werkverantwoordelijke worden uitgevoerd door minimaal voldoende onderricht persoon in aanwezigheid van minimaal een tweede voldoende onderricht persoon.

c. Het is niet toegestaan om met een elektrisch metrovoertuig (gesleept of in vrijloop) door een veiliggestelde stroomrailgroep te rijden zonder toestemming van de werkverantwoordelijke.

Het aanvragen van spanning bij de bedieningsdeskundige

d, Het aanvragen van spanning voor de stroomrail via de cvl-bedienaar of direct bij de bedieningsdeskundige mag gebeuren door minimaal een voldoende onderricht persoon of de cvl-bedienaar.

e. Het door de bedieningsdeskundige opnieuw inschakelen van de stroomrail na een valse nooddrukkeruitschakeling moet gebeuren door een werkverantwoordelijke of in zijn opdracht door minimaal een voldoende onderricht persoon.

f. Het aan- en uitvragen van de stroomrailgroep bij de bedieningsdeskundige moet gebeuren middels een spreekverbinding die wordt opgenomen.

Het spanningsloos maken van de stroomrail in verband met calamiteiten

g. Het veiligstellen van de stroomrail in verband met een calamiteit mag, na melding door de centrale verkeersleiding dat de stroomrail spanningsloos is geschakeld, worden uitgevoerd door één voldoende onderricht persoon.

h. Het opheffen van de veiligheidsmaatregelen en het opnieuw inschakelen van de stroomrail na een calamiteit mag alleen worden uitgevoerd door een werkverantwoordelijke of, in zijn opdracht, door minimaal een voldoende onderricht persoon.

Het spanningsloos maken van tractiestroomkabels in verband met werkzaamheden
Tractiestroomkabels zijn de kabels vanaf de laatste scheider in het gelijkrichterstation via de baanscheiders tot aan het aansluitpunt aan de stroomrail.

i. Handelingen ten behoeve van het spanningsloos maken, veiligstellen en/of opnieuw inschakelen van tractiestroomkabels moeten worden uitgevoerd door tenminste een vakbekwaam persoon, in het bijzijn van de werkverantwoordelijke.

j. Werkzaamheden aan tractiestroomkabels geschieden volgens de standaardprocedure voor spanningsloos werken.
12.5 Trolleyinstallatie 

Zie hoofdstuk 14 voor bepalingen ten aanzien van het gebruik van de trolleyinstallatie in werkplaatsen.